dinsdag 16 februari 2010

Astrid Joostens verboden chocola

'Geil, dat vind ik nu echt geil, geil....' Steeds opnieuw laat Ruud de Wild het stukje herhalen. Astrid zou het hebben gezegd. Op tv nog wel. Het ging over gesmolten chocola dat uit een toetje loopt, als je het openmaakt, een toetje dat van buiten hard is. En zo was er al gauw een vrolijk bruggetje geslagen naar Joostens boek 'Verboden liefdes'. Over vreemdgaan, door vooral mannen natuurlijk, over 'de ware' en 'elkaar vinden' en over de reden van dit boek.

Ruud vraagt Astrid ernaar per telefoon. Ze had er een item voor tv van willen maken maar de geïnterviewden hadden niet in beeld gewild. Dan maar een boek. En zijzelf?, wilden de luisteraars natuurlijk weten. Nee, Astrid zelf was al jaren trouw aan haar vriend. Wel flirten, geen smsjes, wel verliefdheden, geen brieven. De zelf getrokken sexuele grens, ieders sexuele moraal, is weer een andere. En die 'open huwelijken', die waren volgens De Wild allemaal ongelukkig, dat was logisch.

Het interview is afgelopen en ik stap uit. Ik bel aan, ik sms, ik bel, op zijn mobiele nummers en thuis. Maar hij doet niet open, wil niet open doen. Of is in coma na te weinige uren slaap. Ik verdween hier een paar uur eerder, om zes uur 's morgens, om thuis mijn man af te lossen, die me gister, bij mijn vertrek, veel plezier had gewenst. Ik was ruim op tijd weer thuis geweest om hem uit te zwaaien naar zijn werk, broodtrommels te smeren en met de kleintjes te ontbijten. Als ik ze in de auto naar school breng, pik ik onderweg nog een klasgenootje op, die dreigt te laat te komen.
Ik gaap. Iets had me teruggelokt naar mijn eigen verboden liefde, naar de plaats des onheils. Maar de deur blijft dicht. Als ik langzaam zijn straat uit rij, de weg ligt vol ijzel, hoor ik op de radio dat Astrid Joosten naar haar voordeur loopt. Ze roept naar haar man om vooral niet open te doen, dat het voor háár is. Ze krijgt een chocoladetaart cadeau. Die moet alleen nog even worden opgewarmd, instrueert afzender Ruud haar door de telefoon, dan smelt ie van binnen.

maandag 8 februari 2010

Verse bejaarden, oude verhalen

Een jaar geleden kuste ik haar perkamenten wang en pakte iets lekkers bij haar uit de kast. (zie: wederzijdse zorg)
Nu neem ik mijn eigen thermos mee naar een zelfde soort flat. Ik moet de woning klaarmaken voor een nieuw oudje, bejaarde, dame op leeftijd...of hoe wil een vrouw van drie kwart eeuw worden aangeduid, die nog verre van levensmoe is maar wel toe is aan een kleinere woning?

De lift, de lucht, het gezoem van de openslaande deuren, alles lijkt op het huis van mijn oma, die er niet meer is. Maar zo vol als het bij oma was, zo leeg is het nog hier. Het huisje klinkt hol, het behang is vaal, het tapijt van de vorige bewoonster is zorgvuldig van de betonnen vloer gekrabt. Ik mag het opnieuw schilderen en stofferen. Zodat zij haar statige huis zal kunnen achterlaten, waar haar man stierf, waar haar boeken zijn, en die grote meubels, die nu weg moeten, anders past ze niet in de nieuwe flat.

'Nee', zegt de nieuwsgierig geworden buurvrouw, 'ik heb geen last van de bouwradio en dat mens aan de andere kant is ook nagenoeg doof, dus maak je vooral geen zorgen.' Even later belt de halfdove vrouw aan om te vragen of ik iets warms bij me heb. Pas zes uur en twintig liter latex later besef ik pas dat dit waarschijnlijk een omslachtige manier was om me uit te nodigen voor een kop koffie. Zo'n vrouw is misschien de hele dag alleen thuis en zit wellicht verlegen om een praatje.

Als ik na gedane arbeid bij de dove buuf aanbel, voor 'iets warms', doet ze de deur niet open. Opnieuw komt de nieuwsgierige buurvrouw over de galerij. Haar kleine keffertje loopt langs mij heen naar binnen, het lege huis in. Het hondje kan mijn werk wellicht beter inspecteren dan mijn opdrachtgever, want die is bijna blind.

Op de bouwradio wordt melding gemaakt van het burgerinitiatief van voormalige politieke vijanden Hedy d'Ancona en Frits Bolkestein. Het gaat over de zeggenschap over het beëindigen van je eigen leven 'als je vindt dat je leven af is.'

Terwijl ik de laatste verfspetters wegpoets vraag ik me af hoe dat zou voelen: 'af' zijn. Zou je dan ook niks meer te vertellen hebben? Of zou je denken dat anderen je verhalen niet meer willen horen of dat ze te oud of gedateerd zijn? En als er nog wel naar je wordt geluisterd, er nog oprechte belangstelling is voor je verhalen, zou je je dan toch 'af' voelen? Of zou ik dan, onder het genot van 'iets warms' met 'iets lekkers' graag vertellen over vroeger, van voordat mijn leven 'af' was. Over de boeken van de Beauvoir, mijn leven in den vreemde of zondagmiddagwandelingen, over liefdes, over inzichten?

Ik luister nu naar de vrouw met het hondje. Haar kinderen pikten elkaars vrouw in, en ze spreken elkaar nu niet meer. En de vent aan wie één van die kinderen haar koppelde ('je hoeft niet zo lang alleen te zijn, mam') heeft haar geld er doorheen gejaagd in de kroeg, zodat ze, berooid, alleen nog maar naar deze flat kon. Als ze mijn laatste kop thee uit mijn thermos heeft opgedronken zwaait ze mij uit tot ik uit beeld ben.

Zo lang er iemand luistert is niemands leven af.