dinsdag 24 februari 2009

Wederzijdse zorg

De vakantie is voorbij. Een nieuwe dag begint. Vader smeert broodjes, Leo doet zijn schoenen aan, Frans rijdt weg op zijn fiets en Keesje zoekt zijn jas. De uitbesteding van de zorg zet zich weer in beweging. De school en crèchedeuren zijn weer open.

In de trein is het vinden van een zitplek lastig. Velen blijven staan op het balkon. De controleur -altijd goed om deze handhaver der wet in te zetten, zo vlak een vakantie-, geeft het vriendelijke advies om een ander eens te vragen een tas van een zitplaats weg te halen. Maar vragen schijnt de basebalpetjes en bomberjacks vreemd. Mij niet.

Ik mag gratis met de bus, de kaartjes zijn op en de rest rijdt met ov. 'Het is anders zo sneu' zegt de chauffeuse, bij het zien van mijn verbaasde blik.
'Ja hoor, mevrouw, die plek is vrij'. De vlotte jongen neemt z'n tas op schoot en praat vrolijk verder met zijn studiegenoten aan de andere kant van het middenpad. Eén van hen had onlangs opgepast bij de kerk: 'Vooral zo'n jochie van acht, dat was echt een kutkind'. Er volgen meer oppasverhalen. 'Ze halen altijd lekkers in huis', 'Ik hoef echt niks te doen. Ze liggen altijd al in bed. 'Beetje chips eten bij de buis'. Maar ook aan luxe baantjes kleven nadelen: 'Ze kopen echt vet veel, man, zijn bang dat ik iets niet lus, of zo'. 'Dan zijn ze gewoon boos als ze thuiskomen, dat ik niks heb genomen! Maar soms heb ik gewoon geen trek, geen dorst'. 'Ja', zegt de jongen: 'Mijn oma ook, ze leeft heel zuinig, eet nooit iets extra's en toch ligt de hele kast vol chips en drinken, voor het geval er iemand langs komt. Ik sta op, wurm me tussen de schooltassen door en wandel naar de grote flat.

'Oh, ben jíj het' zegt ze zacht. Ik zoen haar perkamenten wang. Ze gaat weer zitten en ik ruim haar ontbijtrestjes van tafel. 'Zet zelf maar even maar koffie, meid, en pak maar wat lekkers uit de kast'.

woensdag 18 februari 2009

Krokus logistiek

Tot drie keer toe stormt en een kudde bizons langs mijn slaapkamer. Het blijkt zoon Frans te zijn. Deze vakantie is erg geschikt om de aan hem opgelegde taakstraf uit te voeren. De kudde zoekt tevergeefs zijn sleutelbos. Drie minuten voordat hij aanwezig dient te zijn op zijn 'werk', racet hij de straat uit op mijn fiets. Ik ben zonder dat ding onthand, maar leen die van de vader. Die daardoor geen boodschappen kan doen en de broertjes niet naar hun speelvriendjes kan brengen.

Via een lege trein, -ha eindelijk kan ik eens zitten-, en een volle bus -nooit geweten dat er zoveel kinderen scholieren op pad gingen als hun scholen gesloten zijn- wandel ik binnen bij oma. Haar hulp heeft ook vakantie dus ik moet flink aan de bak. De pillen zouden worden gebracht maar komen niet. Ik moet zelf naar de apotheek.

Van de pillen loop ik naar de natuurwinkel. Oma zweert bij 'goed spul'. Ze wil beslist 'geen rommel' op haar eten. Vroeger beantwoordde ze mijn 'ik lus het niet' met een veelbetekenend 'maar het is goed spul'. En daarmee kon ik het dan doen. En aten we die tuinbonen of alfalfakiempjes of wat dan ook. We kwamen altijd een paar kilo aan nadat we bij haar hadden gelogeerd. Was geen overbodige luxe. We waren mager toentertijd en oma kon lekker koken. Nu moet ik op haar letten. Opdat ze niet te veel afvalt. Mijn omaatje.

Het enige blik kippensoep dat nog in het schap staat is flink gebutst. Maar een alternatief is niet voor handen. Want oma loopt vast niet warm voor 'mosterdsoep met boerenslak' (hoe kómen ze er op, zou er soms een markt zijn voor voedsel met onfrisse namen?).

Met lamme armen van de tassen sjok ik terug naar de duttende oma. Na het wassen, zuigen, soppen en gieten pak ik weer de bus naar huis. Oma's slurpt gulzig van de soep uit het gebutste blik. Het vet druip van haar kin.

Thuis wordt het sleutelcaroussel van die morgen herhaald in omgekeerde richting. Frans sleutels zijn weer boven water. De taakstraf zit er op. Ik krijg mijn fiets terug. En vader de zijne. De broertjes kunnen morgen weer spelen en inkopen kan weer per fiets worden gedaan.