'Leo, wie wil je uitnodigen voor je verjaardag?' Zonder lang na te denken noemt hij een voor mij volkomen onbekende naam: Kevin. In mijn hoofd duikt het doembeeld op van zo'n jongetje dat je wel op je feestje móet vragen om mee te tellen voor de rest van de klas. Verbaasd doch neutraal vraag ik of de beste jongen niet eens bij ons thuis kan komen spelen, of andersom. Gedecideerd zegt Leo: 'Nee, die dóen dat niet,... die zijn ànders'. Ik stel het beeld van het populaire jongetje bij, maar mijn verbazing stijgt. Als ik om verduidelijking vraag, vervolgt hij: 'Nou, die dóen dat gewoon niet, die zijn nèt als Karim, wel bruin, maar ik weet niet,.... gewoon ànders...'.
De volgende dag, bij het ophaalritueel, ben ik wat eerder dan gewoonlijk. Leo kijkt dromerig om zich heen naar de kinderen die hij misschien nog iets wil vragen. De potentiële 'spelers' zwerven door de gang, jassen en tassen achter zich aan slepend. Ouders banen zich een weg naar hun kroost. Dan stapt Leo op Kevin af. De moeder lijkt niet op de hoogte van deze Hollandse gewoonte en begint over eten en logeren in verband met ontbrekend vervoer. Ik geef haar een spoed-inburgeringscursus aangaande het speelritueel. We wisselen adressen en telefoonnummers uit en spreken een tijd af. Ze moet haar nieuwe adres eerst opzoeken op haar papieren van het arbeidsbureau. Dan wordt mij veel duidelijk. Aan de straatnaam en het huisnummer lees ik een stuk van haar leven af. Kevins trotse bewering dat hij papa's telefoonummer uit zijn hoofd kent, krijg terstond een andere lading. Ik weet nu dat zij een stuk verleden met mij deelt, zij niet. Misschien zal ze het ook niet weten, want wat voor haar de rauwe werkelijkheid is, is voor mij een afgesloten nachtmerrie. Het is geweest, het is voorbij.
Zonder er een woord over te reppen weet ik dat ik in haar plaats had kunnen staan, of juist helemaal niet. Dat ik, of zij, er ook helemaal niet meer had kunnen zijn.
Vijftien jaar geleden is de laatste dreun gevallen. In de jaren er voor gingen er vele aan vooraf. De politie kwam me keuren als een koe, ze waren gealarmeerd door de dorpsbewoners, die me uit de auto hadden zien springen. Maar nee, met mij was niets mis. Van achter het open raam toonde ik glimlachend en met bonzend hart -hij stond achter me met een mes-, dat ik ongedeerd was. De mensen hadden het mis, er was geen ruzie meer. Al die keren hoopte ik slechts één ding, dat zijn bui zo snel mogelijk voorbij zou zijn. De buien gingen wel over, maar er kwamen steeds weer nieuwe, hoe vaak sloeg hij de bliksem niet in mij?! De opgezwollen handen (een ijzere staaf), de bloeddoorlopen ogen (wurgen tot ik me bewusteloosheid waande), de plotselinge preutsheid bij het passen van een broek (niemand mocht de blauwgeslagen benen zien), het is voorbij maar de littekens blijven.
Leo en Kevin spelen lief samen, ook achter de computer: 'Ik heb er thuis geen één'. Als het donker wordt breng ik hem naar huis, want zijn moeder is fiets- en autoloos. Op het pand, de deur of de bel wijst niets op de aanwezigheid van de vele lotgenoten binnen. Niemand mag het weten, niemand mag hen zien. Gevlucht zijn ze, voor een man die ooit zei van hen te houden, en dit nog vele keren zal herhalen. Waarop zij, net als ik ooit deed, dit steeds opnieuw geloven, en zullen terugkeren naar hun beul. Soms is de angst en onzekerheid te worden gevonden beklemmerder dan de zekerheid van dagelijks geweld.
Ze bedankt me beleefd voor de goede zorgen, vraagt aan mij of haar zoon lief was en aan hem of die wel naar mij heeft geluisterd. Als ik rechtomkeert maak hoor ik hoe de grendels voor de deur worden geschoven. Ze wonen in een omgekeerde gevangenis, als opgejaagd wild. Zonder huis, zonder auto, zonder inkomen en zonder verblijfsvergunning. Ik hoop dat ze vooruit blijft lopen, in haarzelf in plaats van hem gaat geloven en niet terugkeert. Dan kan Kevin op Leo's feestje komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Leuk dat je hier komt lezen! Nog leuker als je laat horen wat je er van vindt.