16 uur
Keesje doet zijn best op de nieuwjaarskaarten en brengt ze met papa op de bus. Het licht van de laaghangende zon scheert over de daken. Kees schrikt van de knallen. Vader en zoon keren onverrichter zake huiswaarts, daar de bussen uit voorzorg zijn verwijderd.
17 uur
In het oosten komt een diepgrijze lucht aandrijven. Over de heggen waaien de eerste kruitdampen. Kees oefent met sterretjes. Leo, die ouder is, maar eigenlijk niet durft, beroept zich op het feit dat 'er nog maar 42 over zijn' om zijn broertje een sterverbod op te leggen.
18 uur
Frans komt terug van zijn werk, kwakt een zak rubber oliebollen op tafel en kruipt achter de computer. Met behulp van een paar muisklikken worden meerdere wereldwijde oorlogen uitgevochten. De blauwspar wordt afgetuigd en de ballen gaan weer voor een jaar de schuur in. Ik zuig het spoor van naalden op. Papa schilt Andijker muizen.
19 uur
Tijd voor boerenkool. Keesje vist de spekjes er uit. Leo bewaart zijn worst voor het laatst. Frans legt een bodem puré voor de alcohol die hij komende nacht naar binnen zal gieten. Papa en mama flirten boven de dampende gestampte piepers.
20 uur
De kleintjes staan tevergeefs in hun blootje voor het bad. Het warme water is op. Dan maar vies het jaar uit. Zo passen ze mooi bij de Stampertjes uit Annie M.G.Schmidts Pluk. Zaza en Aagje worden voor het laatst in 2007 voorgelezen, bij kerstlampjes.
21 uur
Om de kale kerstboom te slijten maak ik een ronde door de wijk om pubers met pyromane neigingen op te snorren. Een rotje belandt naast me vanuit een dakraam, uit een open portiekdeur komen dikke rookpluimen. De zich naar de stoep spoedende studenten blussen de boel met een maatbekers water. De boom vindt gretig aftrek.
22 uur
Achter de buis kraak ik amandelen voor de oliebollen terwijl ik mijzelf op het balkon bij de nieuwjaarsconference tracht te ontwaren. -Nee, dat is inderdaad niet live, nee-. We fungeerden reeds gisteren als klapvee in de schouwburg. Het was een waar genoegen.
23 uur
De bollen glijden in de olie. De kleintjes rollen uit hun bed met Stamperhaar. Grote zoon komt teut binnenhuppelen en trekt zijn broertjes hun schoenen aan. Papa schiet plaatjes en bereidt de ontkurking van de bubbels voor. Buiten ligt de mist als een natte roetdeken in de straat.
24 uur
Zoenen, proosten en tevergeefs bij de buren aanbellen. Van achter het raam slaan we het oorlogsgeweld gade. Oliehandjes op het glas, poedersuiker op pyama's. Grote zoon glipt opnieuw de deur uit naar z'n vrienden. Zijn thuiskomsttijd is dit keer vrij.
1 uur
Een vriend trotseert de kruitdampen en komt de beste wensen brengen. Moeders waarschuwt voor de knallende sjoelstenen. Papa is de beste. De kleintjes kruipen met vieze voeten weer tussen de lakens.
2 uur
Grote zoon stommelt naar binnen en sleept zijn dronken lijf naar bed. Laveloos ploft hij neer. Buiten maken stenen sterren in gewapend glas. Fikken versmelten plastic winkelkarren. Brievenbussen roken. Autospiegels bungelen als afgebroken voelsprieten. Dronkelappen smijten fietsen naar auto's.
3 uur
In de slaapkamer ruikt het naar rook, papa sluit de eerder geopende luchtroosters. Buiten blijft het jeugdhonk gespaard maar de brandweer kan vanwege de mist niet zien welk huis nu wèl in lichterlaaie staat. De buurtvaders staan machteloos. De bewoners moeten naar een hotel. Wij slapen warm en dromen zacht.
Nieuwjaarsmorgen. Er staan hekken om het huis. We kijken vanaf een met rood papier bezaaide stoep naar de bewoners die spullen in vuilniszakken uit het pand slepen. De plafondbalken zijn verworden tot houtskoolstokjes. Gelukkig nieuwjaar allemaal!
maandag 31 december 2007
vrijdag 14 december 2007
Poldermenu
'Zo komen we zéker te laat' zegt Frans, en hij zet flink aan op zijn trappers. 'Ga maar vast' zeg ik, 'dan ga jij maar als eerste'. Ik ploeg er, ondanks de eerste nachtvorst, zwetend achteraan. Mijn rem zit vast, de banden zijn zacht en met die kindvracht heeft onze verschijning meer weg van een bepakte muilezel dan van een sportieve tweewieler. Keesje is het roerend eens met zijn broer: 'Mama, je moet harder fietsen, anders krijg ik het koud'.
Nadat we braaf onze mond hebben geopend (Kees had 'm al open vóór de 'kijk-ik-lijk-wel- eng-maar-er-gebeurt-je-niks-preek') en er een bouwlamp in hebben laten schijnen zoeken de kleinsten iets uit de doos met prullaria ('ik wou toch die àndere') en schudden de groten de handen van de goedlachse witjassen: 'Tot over een half jaar'. Vader vertrekt naar kantoor, grote zoon zoeft naar school. Ze zijn al gauw uit beeld. Mama helpt de kleintjes weer in het zadel en trapt het beest traag in de flanken. Dit keer hebben we geen haast. De zon komt op, de ramen van de flats weerkaatsen oranje licht. Hooglanders grazen temidden van uitgelaten viervoeters. We stoppen om een tamme meerkoet te bewonderen. De kop ìnzwart, de snavel wit, de poten, die op een vreemdsoortige manier in de romp lijken te zijn geplant, grijs van kleur. Met een zoetgevooisde stem opper ik om hetgeen we zien thuis te gaan tekenen. Bij het rustig uitspreken van deze pedagogisch verantwoorde zin, smelt ik bijna van zelfgenoegzaamheid. Maar nog voordat ik naast m'n schoenen beland, ontwaakt Leo me uit de droom: 'JIJ MOET DAT ONTHOUDEN', hiermee het welslagen van de te maken tekening in mijn schoenen schuivend. Iets onthouden is nooit mijn sterke kant geweest. Tekenen net zo min. Ook 'inhoudelijke' kennis van het beest heb ik niet. Ik slachtte al eens kalkoenen, kwartels en kippen maar waagde me nog niet eerder aan een koet. Het beest merkt dat er geen brood wordt vergeven en loopt op zijn oversize zwemvliezen weer richting sloot. We zetten de poldertocht voort.
Na de rondweg ('Oh, wat veel auto's!') en de vaart ('Ik wil dat de brug open gaat!') volgt er een ecowijk. Ik loer naar de gewassen in de tuintjes. Veel soeps is dat half december niet, maar tussen de boerenkool vallen wat pluimen kardoen te ontwaren. Een distelsteel die heerlijk smaakt met boter en parmesaanse kaas. Ik overweeg aan te bellen om er wat van te vragen, maar de lichten zijn uit en de eigenaren vast niet thuis.
Kort na thuiskomst staan er een twintigjarige nerd en een klussende veertiger voor mijn deur. Mijn vriendenkring is divers. Gister kwamen er een vertaler Zweeds en een Perzische kapster op bezoek. Het bevreemdt mij vaak dat weinigen van hen elkaar kennen. Ze zouden elkaar ook niet als vrienden uitkiezen. Misschien dat ik ze eens moet uitnodigen voor een gezamenlijke maaltijd. Voor het offerfeest of met de kerst kan kan ik die meerkoet wel garneren met kardoen. Erg exclusief en ik weet waar ik ze moet halen."
Nadat we braaf onze mond hebben geopend (Kees had 'm al open vóór de 'kijk-ik-lijk-wel- eng-maar-er-gebeurt-je-niks-preek') en er een bouwlamp in hebben laten schijnen zoeken de kleinsten iets uit de doos met prullaria ('ik wou toch die àndere') en schudden de groten de handen van de goedlachse witjassen: 'Tot over een half jaar'. Vader vertrekt naar kantoor, grote zoon zoeft naar school. Ze zijn al gauw uit beeld. Mama helpt de kleintjes weer in het zadel en trapt het beest traag in de flanken. Dit keer hebben we geen haast. De zon komt op, de ramen van de flats weerkaatsen oranje licht. Hooglanders grazen temidden van uitgelaten viervoeters. We stoppen om een tamme meerkoet te bewonderen. De kop ìnzwart, de snavel wit, de poten, die op een vreemdsoortige manier in de romp lijken te zijn geplant, grijs van kleur. Met een zoetgevooisde stem opper ik om hetgeen we zien thuis te gaan tekenen. Bij het rustig uitspreken van deze pedagogisch verantwoorde zin, smelt ik bijna van zelfgenoegzaamheid. Maar nog voordat ik naast m'n schoenen beland, ontwaakt Leo me uit de droom: 'JIJ MOET DAT ONTHOUDEN', hiermee het welslagen van de te maken tekening in mijn schoenen schuivend. Iets onthouden is nooit mijn sterke kant geweest. Tekenen net zo min. Ook 'inhoudelijke' kennis van het beest heb ik niet. Ik slachtte al eens kalkoenen, kwartels en kippen maar waagde me nog niet eerder aan een koet. Het beest merkt dat er geen brood wordt vergeven en loopt op zijn oversize zwemvliezen weer richting sloot. We zetten de poldertocht voort.
Na de rondweg ('Oh, wat veel auto's!') en de vaart ('Ik wil dat de brug open gaat!') volgt er een ecowijk. Ik loer naar de gewassen in de tuintjes. Veel soeps is dat half december niet, maar tussen de boerenkool vallen wat pluimen kardoen te ontwaren. Een distelsteel die heerlijk smaakt met boter en parmesaanse kaas. Ik overweeg aan te bellen om er wat van te vragen, maar de lichten zijn uit en de eigenaren vast niet thuis.
Kort na thuiskomst staan er een twintigjarige nerd en een klussende veertiger voor mijn deur. Mijn vriendenkring is divers. Gister kwamen er een vertaler Zweeds en een Perzische kapster op bezoek. Het bevreemdt mij vaak dat weinigen van hen elkaar kennen. Ze zouden elkaar ook niet als vrienden uitkiezen. Misschien dat ik ze eens moet uitnodigen voor een gezamenlijke maaltijd. Voor het offerfeest of met de kerst kan kan ik die meerkoet wel garneren met kardoen. Erg exclusief en ik weet waar ik ze moet halen."
woensdag 12 december 2007
Schemermannen in de spits
De horizon kleurt oranje. Hij lijkt gebiologeerd door de file die voortkruipt, tien meter beneden hem. Strak in het pak tuurt hij roerloos door de glazen pui. Dan zoeft de lift verder naar boven en verdwijnt hij uit beeld. Ik loop verder.
Een zwarte man in loden jas en een muts die zo van Brenjnev’s hoofd lijkt te zijn gewaaid, geeft de getinte accordeonist wat geld. De Bulgaar beantwoordt zijn gift met een tandeloze glimlach. Als Brenzjev wegwandelt blijkt het een medemuzikant te zijn, op zijn rug prijkt een gitaar, of een lege kist, wie zal ‘t zeggen.
In de mondhoek van de jongen hangt een sigaret. Zijn handen prikken van de dennenstammen. Het vriest gelukkig nog niet. Het loopt tegen vijven, tijd om de boompjes op de aanhanger te laden. Morgen is hij er weer.
Ik zie een zwak schijnsel, de ramen verduisterd, open gordijnen. Hij zit op een bal achter zijn laptop en peinst over de juiste vertaling. Overmorgen moet de eerste versie klaar zijn. Ik zwaai, hij ziet me niet.
Mijn blik wordt doorkruist door de grijzende Molukse zwerver. Zijn tred verraadt dat hij gebruiker is. Haastig beent hij de hoek om.
In het laatste zonneschijnsel zweven flarden gesprekken van voorbij zoevende ambtenaren. Op weg naar huis, de winkel of de kroeg. “Ik ga naar dat symposium om te ‘soosjelaizen’, beetje netwerken, weet je wel” klinkt het geaffecteerd. Ik stap in lijn twaalf.
De tram remt. Hij botst tegen haar aan en de plek die hij nu inneemt is nog dichter bij haar. Het spijt hem niet. Hij vertelt uitbundig over drank en kots “Weet je wat pas ècht mooi is, Bloody Mary drinken vóórdat je naar college gaat”.
Ik stap uit. Ganzen trekken zuidwaarts. Het is niet koud. Merels zingen in het park. Naar huis. Eten koken, voor hem.
Een zwarte man in loden jas en een muts die zo van Brenjnev’s hoofd lijkt te zijn gewaaid, geeft de getinte accordeonist wat geld. De Bulgaar beantwoordt zijn gift met een tandeloze glimlach. Als Brenzjev wegwandelt blijkt het een medemuzikant te zijn, op zijn rug prijkt een gitaar, of een lege kist, wie zal ‘t zeggen.
In de mondhoek van de jongen hangt een sigaret. Zijn handen prikken van de dennenstammen. Het vriest gelukkig nog niet. Het loopt tegen vijven, tijd om de boompjes op de aanhanger te laden. Morgen is hij er weer.
Ik zie een zwak schijnsel, de ramen verduisterd, open gordijnen. Hij zit op een bal achter zijn laptop en peinst over de juiste vertaling. Overmorgen moet de eerste versie klaar zijn. Ik zwaai, hij ziet me niet.
Mijn blik wordt doorkruist door de grijzende Molukse zwerver. Zijn tred verraadt dat hij gebruiker is. Haastig beent hij de hoek om.
In het laatste zonneschijnsel zweven flarden gesprekken van voorbij zoevende ambtenaren. Op weg naar huis, de winkel of de kroeg. “Ik ga naar dat symposium om te ‘soosjelaizen’, beetje netwerken, weet je wel” klinkt het geaffecteerd. Ik stap in lijn twaalf.
De tram remt. Hij botst tegen haar aan en de plek die hij nu inneemt is nog dichter bij haar. Het spijt hem niet. Hij vertelt uitbundig over drank en kots “Weet je wat pas ècht mooi is, Bloody Mary drinken vóórdat je naar college gaat”.
Ik stap uit. Ganzen trekken zuidwaarts. Het is niet koud. Merels zingen in het park. Naar huis. Eten koken, voor hem.
dinsdag 11 december 2007
Zeebonk in de bouw
Hij gaat er goed voor zitten, stroopt zijn mouwen op. Groene, krullerige tatoeages sieren zijn arm. Dan verdwijnen zijn weinige tanden in de warme kaas van de tosti. Na een stevige boer en hete bak koffie komt de shag tevoorschijn. Zware, wel te verstaan, zoals het een voormalig zeebonk betaamt. Als hij de brand er in zet, houdt hij zijn hoofd schuin. Hij zakt wijdbeens onderuit en begint dan aan zijn dagelijkse aflevering over ‘de grote vaart’.
“Ik heb twintig jaar op zee gezeten. Nee, het is echt anders dan de meeste mensen denken, voor vrouwtjes is geen tijd meer”. Als eigenlijke oorzaak voor zijn varend bestaan geeft hij op ‘bang’ te zijn voor vrouwen. Zijn maten lachen mee en één werpt tegen dat er “dan vast wel eens een sigaret tussen de billen en vijfentwintig euro tussen de tenen zat”. Maar nee, bij Karel op zee gebeurde zulks niet: “Met een beetje geluk mocht je een uur of hooguit twee van boord en dan moest er weer gevaren. Ja, vroeger, in Singapore of Zweden, dan kreeg je, als er bijvoorbeeld hout moest worden ingescheept, wel eens een weekje vrij”. Er volgen verhalen over kooien en koks, maten en matrozen.
Het Papiamento overstemt het gebulder van Karel. De lunchpakketten zijn net zo divers als de vele voertalen. De stukadoor trekt een pot haring open, de monteur snijdt heel secuur paprika in reepjes. Een blik tonijn, gekookte eieren en filet americain. Hier wordt gebunkerd want hier wordt gewerkt.
“Godverdomme” buldert Sjaak en hij kwakt een stapel papieren tussen de uitgestalde etenswaar ”ze weten verdomme àlles van je, maar ze doen geen flikker!”. Zijn gezicht staat op onweer en hij hangt met zijn kin op zijn borst in een stoel. Even hoor je alleen het geluid van kauwende kaken. Dan haken de andere mannen er smakkend op in. Uitkerende instanties, de gemeente en het Gak moeten het ontgelden: “Nee, degene die wìllen werken, die mógen niet” en “ze sturen iedereen hier maar op cursus die geen zin heeft om iets te doen”. Of de klagers zich met de luie of de harde werkers identificeren is niet duidelijk.
De bel gaat, de schafttijd is voorbij. Peuken worden uitgedrukt. Stoelen schrapen over de tegelvloer. Broodtrommels verdwijnen achter blikken deurtjes. Karel merkt terloops op dat er ‘een dame’ in de loods is komen werken. Hij vindt dat ‘loslopend wild’ wel leuk. Dat maak je op zee niet mee.
“Ik heb twintig jaar op zee gezeten. Nee, het is echt anders dan de meeste mensen denken, voor vrouwtjes is geen tijd meer”. Als eigenlijke oorzaak voor zijn varend bestaan geeft hij op ‘bang’ te zijn voor vrouwen. Zijn maten lachen mee en één werpt tegen dat er “dan vast wel eens een sigaret tussen de billen en vijfentwintig euro tussen de tenen zat”. Maar nee, bij Karel op zee gebeurde zulks niet: “Met een beetje geluk mocht je een uur of hooguit twee van boord en dan moest er weer gevaren. Ja, vroeger, in Singapore of Zweden, dan kreeg je, als er bijvoorbeeld hout moest worden ingescheept, wel eens een weekje vrij”. Er volgen verhalen over kooien en koks, maten en matrozen.
Het Papiamento overstemt het gebulder van Karel. De lunchpakketten zijn net zo divers als de vele voertalen. De stukadoor trekt een pot haring open, de monteur snijdt heel secuur paprika in reepjes. Een blik tonijn, gekookte eieren en filet americain. Hier wordt gebunkerd want hier wordt gewerkt.
“Godverdomme” buldert Sjaak en hij kwakt een stapel papieren tussen de uitgestalde etenswaar ”ze weten verdomme àlles van je, maar ze doen geen flikker!”. Zijn gezicht staat op onweer en hij hangt met zijn kin op zijn borst in een stoel. Even hoor je alleen het geluid van kauwende kaken. Dan haken de andere mannen er smakkend op in. Uitkerende instanties, de gemeente en het Gak moeten het ontgelden: “Nee, degene die wìllen werken, die mógen niet” en “ze sturen iedereen hier maar op cursus die geen zin heeft om iets te doen”. Of de klagers zich met de luie of de harde werkers identificeren is niet duidelijk.
De bel gaat, de schafttijd is voorbij. Peuken worden uitgedrukt. Stoelen schrapen over de tegelvloer. Broodtrommels verdwijnen achter blikken deurtjes. Karel merkt terloops op dat er ‘een dame’ in de loods is komen werken. Hij vindt dat ‘loslopend wild’ wel leuk. Dat maak je op zee niet mee.
Abonneren op:
Posts (Atom)