Met mijn fiets aan de hand en net opgestoken peuk vraag ik me af hoe
Amsterdam in zo'n korte tijd zo veranderd kan zijn. Maar na het
uitblazen van de rook, zie ik het muziekgebouw aan het IJ en het
aanmerende pontje uit Noord. Ik ben aan de verkeerde kant van het
Centraal Station beland. Teruglopen naar de andere kant lijkt me met
fiets nogal een gedoe, de recente beknelling tussen de poortjes van
de Parijse metro staat me nog helder voor de geest. Ik rij er omheen.
Over het plein met de 'shared space': voetgangers en fietsers kris kras door elkaar. Onder
de nieuwe fietstunnel door, waar op een blauw-wit tegeltableau woeste
schuimkoppen rond schepen met VOC-mentaliteit dansen: 'Neerlands
trots onder het spoor.'
Hier
is dan dat Amsterdam, waar 'bewoners' zich niet meer thuis zouden
voelen omdat stadgenoten hun huizen via Air-BNB verhuren. Waar
taxibedrijven elkaar op leven en dood beconcurreren. Ben benieuwd wie
van hen terug zou willen naar het Amsterdam uit 'Zondagsgeld'
van Philip Snijder. Toen er zo veel troep in de Bickersgracht werd
gedumpt, dat er eilandjes aan de oppervlakte verschenen.
Aan
de goede kant van het station bewonder ik de in steigers en gaas
verstopte gevel. Een kudde Duitse scholieren trekt ratelend hun
koffers achter zich aan. De bel van een tram klinkt als iets uit een
vorig tijdperk, maar werkt nog prima: een Frans gezin springt
geschrokken van de rails. Dan word ik, tien minuten na mijn aankomst, naar de weg gevraagd, in plat Amerikaans. Voor mij als Groninger die
is behept met een straatnamenfetisj -ik liep mijn roeping als
postbode mis-, is er geen beter welkom denkbaar. Met misplaatste
trots wijs ik hen de weg. Ze zochten het station.
Er tegenover staat het huisje dat een hoofdrol speelt in 'Publieke werken'. De schrijver van dat boek, Thomas Roosenboom, heeft zich
volgens deze
Mark nogal wat literaire vrijheden gegund. Hoofdpersonen zouden
zich niet hier maar in Duitsland en Hoogeveen bevinden. En de
verfilming is grootdeels in Hongarije gedraaid. Best handig, omdat
het Victoriahotel dat om het huisje is gebouwd er nog niet stond in
de tijd dat het verhaal speelde. Terwijl ik bedenk dat ik noch het
boek las, noch de film zag, attendeert een man me op een loshangende
snelbinder. En nee, ook dit was geen truc om me te bestelen.
Mijn route gaat langs de Schreierstoren, over de Gelderse kade naar de
Nieuwmarkt, waar je twee eeuwen eerder niet op weedlucht werd vergast
maar een luguber spektakel
kon zien:
"het verminken der ledematen of der zintuigen, als het afsnijden der
ooren, het uitsteken der oogen, het splijten van den neus, het
opensnijden van de wang enz."
Na twee keer links en rechts - als
ik mijn hand uitsteek voel ik me tamelijk provinciaal- is er geen
toerist meer te zien. Hier
verschillen de bankjes op de stoep en bloemen in melkbussen niet veel
van wat men in de straatjes van pakweg Appingedam
aantreft. 'Snoekjeskade',
lees ik op de gevel. Nooit van gehoord.
De ochtend erna vraagt mijn moeder in mijn eigen Air BNB aan de Amstel
welke koffie ik wil. Mijn vader vouwt een plattegrond open en zoekt
de snelste weg naar de schrijfdag in Diemen. Of all places. Wellicht
zijn zaaltjes daar voor een lager tarief te huur dan in deze
metropool itself. 'Is het beter om de ringdijk te volgen of is de
weg door Watergraafsmeer toch korter?' Ik mag de kaart wel mee,
zegt hij. Maar mijn navigatie staat al aan. Internet is de doodsteek
voor hulpvaardige vaders. Al heeft de mijne een hippere I-phone dan
ik.
Ik fiets langs borden die me oproepen om bij verdachte situaties 112 te
bellen. Op de halve naakten in de tuin van Frankendael zit een groen
waas. Aan de ene kant van de rechte weg die me naar Diemen voert
staat een hekwerk met fraaie foto's van verstilde taferelen. Foto's
die achter de tralies en rododendrons grafzerken doen vermoeden.
Links wachten voetbalvelden op wat komen gaat. Op weg naar de
schrijfdag fiets ik over de Middenweg tussen de doden en de
levenden door. Straks zal Arthur Japin spreken en redacteuren houden
lezingen. Eén van hen ken ik nog van vroeger, toen hij nog een soort
van familie van mij was.
In Diemen lijken de straatnaamborden in de ban gedaan. Die mening is
ook Lidewijde
Paris toegedaan, zo hoor ik haar uitroepen als ze met
stapels boeken binnenstormt in theater 'de Omval'. Ik heb dan nog
geen idee wie ze is. Lidewijde komt uitleggen hoe
je leest, aan
ons debutanten in spé. Die zich tussen de lezingen door in de
kijker proberen te spelen bij redacteuren en uitgevers, of zelf
worden warm gepraat door schrijfcoaches. Tussen het blonde, witte
vrouwvolk dat van heinde en verre naar deze schrijfdag komt, hoef ik
niet meer bang te zijn om op te vallen. Al wil ik dat nu juist wel.
De redacteur die ik ken staat buiten te roken. Hij herkent me: 'Hé,
jij ook hier?'. We zoenen elkaar gedag. (Of moet dat anders
geformuleerd, als het een weerzien is?) Ook ik ben verbaasd, ik had
in hem, een keurige familieman met koningspaar uit een Vinexwijk,
geen roker vermoed. Ooit was ik te gast op zijn bruiloft, hij kwam op
kraamvisite bij mijn tweede en ik weet dat zijn dochter de naam van
een bestseller draagt. Het wordt vandaag zijn eerste lezing. Hij oogt
nerveus, pielt wat met zijn smartphone en zegt dan dat zijn vrouw
niet weet dat hij rookt. "Dat ruikt ze toch'', flap ik er
uit. Maar hij heeft een dekmantel, hij gaat vanavond nog naar
rocktempel Paradiso. Ik volg je op twitter, zeg ik nog. 'O ja,
dat vergeet ik altijd', zegt hij, 'dat mensen mij volgen.'
De hele dag horen we verhalen over slush piles, showing & telling en suspension of disbelief. Hier en daar krijgen we een
inkijkje in het thema van iemands levensverhaal/ roman in wording:
"Hoe overleef ik twintig jaar met een vrouwenhater".
De laatste spreker is een Vlaamse. Ze leent zich goed voor de oefening om aan 'personages eigenschappen toe te dichten'.
Braaf fantaseer ik met wie deze vrouw, met kaarsrechte pony en
strenge bril, het bed deelt. En hoe. Er lopen een paar toehoorders de
zaal uit. Zou mijn verzonnen hete Vlaamse te luid zijn geweest?
Gelukkig bleven bij de redacteur die eens familie was de toehoorders wel
zitten. In navolging van zijn advies 'maak
geen strikte scheiding tussen wat is en wat zou kunnen' bedenk
ik dat zijn speech wellicht door zijn vrouw is geschreven en dat het
door hem aangehaalde ingedutte huwelijk misschien op hen slaat. Of,
en dat is een lievere aanname, staat het boek van van
Marissing met als thema de verwijdering tussen twee echtelieden
na de komst van een kind hem nog helder voor de geest (en voilá, de
tweede 'heldere geest' in deze longread. Foute boel). Of hangen
zaken samen? Je ziet wat je wilt zien slaat zeker ook op lezen.
'Het
begint met het besef dat de levens die u schept in de verzonnen
wereld (...) onlosmakelijk zijn verbonden met uw eigen bestaan in de
werkelijke wereld.' Dat
heeft hij mooi gezegd, of beter nog: mooi geschreven (of zíj, who knows?) Want wat ik hem mee zou willen geven is dat geschreven en
gesproken tekst wezenlijk anders zijn. Bij het nalezen van zijn
speech 'leeft' die wel, maar zo door hem opgelezen van blad een stuk
minder. Misschien struikelt hij om een andere reden over zijn
woorden. Was
hij zonet buiten druk aan het appen met zijn geheime date? Die straks
breed lachend en knetterstoned tegen hem aanrijdt in Paradiso. Of achter de bosjes van het verstilde Frankendael. (Ja,
Geert Kimpen, ik heb goed opgelet bij uw les over dat 'planten';
anekdotes eerder benoemen omdat er later in het verhaal nog iets
mee moet). Want waarom benoemde hij de twee manuscripten die in zijn
auto lagen, (maar
niet mocht lezen van zijn vrouw omdat het zondag was) maar
liep hij na de schrijfdag richting trein? 'Ook
als u tot de conclusie komt dat de werkelijkheid te veel beperkingen
heeft om antwoord te geven op uw vragen, en er dus voor kiest om uw
verhaal in romanvorm te vertellen, is dat nog niet meteen een reden
om de domeinen van wat
is
en wat
zou kunnen
strikt van elkaar te scheiden.'
Na de lezing zit hij in het redacteurenhoekje waar hij de één na de
andere bezoeker te woord staat die hun ongetwijfeld unieke manuscript
meenamen. Ik drink bier, hij cola. Dan roep hij er een organisator
bij: "Dit zijn de laatste twee waar ik mee praat en dan ga ik
nog een peuk roken met Lehti". Verbaasde hoofden draaien
zich naar me om. Had die dame van Querido ons niet bezworen dat je
iemand moest kénnen uit de uitgeversscene, denken ze wellicht. Ik
lach schaapachtig en realiseer me dat hij mijn manuscript al eens
las. Nu zit het ergens in de catacomben van mijn gecrashte Mac.
Buiten toon ik bewondering voor zijn geduld. En in plaats van hem opnieuw
wat van mijn verhalen in de hand te drukken, plaatst hij me náást
zijn functie: 'Die vrouw met de hoed was wel interessant, heb je
haar gezien? Het klonk alsof ze uit een ander milieu kwam, ik heb
haar mijn mailadres gegeven, 's kijken of ze ook met woorden overweg
kan.' Ik zag veel vrouwen, maar geen hoed. Shit, denk ik dan, heb ík zijn mailadres eigenlijk wel? Dan
dicht ik mezelf de rol van strenge recensent toe. Hij bedankt me
hartelijk voor de tip om vragenstellers uit de zaal in het vervolg
even de microfoon te geven. Dat ook zijn spreektempo en ademhaling
enige aandacht behoeven hou ik wijselijk voor me. Net als zijn
tweet waarin hij ageerde tegen mensen die antidepressiva als zinloos
afdoen. Ik zeg er niks over. Vraag er niet naar. Pijnlijk ervaar ik
hoe veel moeilijker sommige onderwerpen in het echte leven zijn dan
er iets over te schrijven.
Hij steekt er nog één op. Hij kreeg goede feedback, zegt hij.
Sommigen zagen in hem een stand-up comedian. Gemeen voeg ik er aan
toe dat zij bij hem iets te halen haddden.
'Jij toch ook?', zegt hij adrem. Hij heeft gelijk. Mijn
schrijfsels of link naar hier, durf ik hem niet te geven. Wel probeer
ik hem te teasen met iets dat er niet meer is: dat dit blog tien jaar
geleden begon met kinky verhalen. Zijn interesse is gewekt. Seks
sells. Maar na de melding dat het hier nu netjes gekuist is, slaat
het gesprek dood.
De lastigste bezigheid in het schrijfproces zit hem in het schrappen. En
dan bij voorkeur de stukken waar je van bent gaan houden. Daar is een
prachtige, alweer Engelse term voor: 'Kill your darlings'. 'Als
je tweeduizend woorden hebt, probeer er dan driekwart van te
schrappen'. Dat
ik niet erg moordzuchtig ben aangelegd blijkt uit dit schrijven
dat 1999 woorden telt.
Vierentwintig
uur na mijn aankomst op Amsterdam CS, til ik mijn fietsje weer uit de
trein in mijn thuissstad Groningen. Hoewel ik hier niet opgroeide. Voor
het station hoor ik flarden van een Grieks gesprek. Voor het
Groninger museum zingt een bluesgitarist zijn geld voor een paar
biertjes of overnachting bij elkaar. Op het Zuiderdiep zitten
terrassen vol met mederokers en vreemdgangers en zelfs op dit late
zondagse uur speelt er een heus bandje in de Folkingestraat. Een
meisje met blauw haar haalt me in op haar longboard, ik fiets langs
de school die de redacteur bezocht (hij groeide hier wél op), over
het Damsterdiep en dan dwars over het Europaplein. Deze Martinistad
heeft geen krant nodig om op te scheppen over één zogenaamde
'shared space'. Hier gaan op kruispunten alle
fietsverkeerslichten tegelijk op groen. Voor elke richting. Dat
levert in de spits een prachtig schouwspel op. Geen Stadjer die zich
daarvoor op de borst klopt. Het werkt gewoon.
Of
datzelfde voor mijn debuut geldt moet nog blijken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Leuk dat je hier komt lezen! Nog leuker als je laat horen wat je er van vindt.