(hier wat er aan vooraf ging: deel 1)
Ook de nicht van de tarte-de-pomme, kwam wel eens langs met haar kinderen. Haar man was toen al met de Noorderzon vertrokken. Zij werd en bleef, net als mijn moeder, verliefd op mijn vader. En in beide gevallen was die liefde wederzijds. Ik was nog een kleuter en kreeg er toen weinig van mee. Strubbelingen of ruzies kan ik me niet herinneren. Al zullen die er vast zijn geweest. Wat ik nog wel weet is dat mijn zus en ik korte tijd later wel eens mee mochten naar Frankrijk. Dan speelden we verstoppertje met haar kinderen. Dat de vriendin van mijn vader tevens de nicht van mijn moeder was, besefte ik pas veel later. Via klasgenoten kwam ik er achter dat mijn gezinssituatie bijzonder was. Als ik zei dat ik naar 'de vriendin van mijn vader' ging, werd wel eens gevraagd: 'Zijn je ouders gescheiden?' De logica van die vraag ontging me en ik antwoordde dan ook verbaasd: 'Nee, hoezo?' Soms nam ik een stuk brioche of tarte-de-pomme mee naar school die zij had gemaakt. Ik kon het nadeel er niet van inzien.
Vijftien januari overleed ze. Na een lang leven vol taal, muziek en tuinieren. Naast mijn vader gingen ook mijn zus en ik naar haar uitvaart. Mijn moeder had ook mee gewild, maar ze was helaas nog ziek. En zo reden we zondag met mijn vader van Amsterdam naar Arras de route die hij zelf honderden keren per trein aflegde. De sleutel van het huis waar hij opgeteld een maand per jaar, zo'n veertig jaar lang vertoefde, zat nog in zijn broekzak. Maar dit keer sliep hij in een hotel. Op de bedden links en rechts van hem sliepen mijn zus en ik. Met zijn ogen al dicht zei hij tegen niemand in het bijzonder: 'Ik kom hier van mijn leven niet weer.'
Na de crematie gingen we naar haar tuin. De hazelaars en kersenbomen uit de jeugd van mijn moeder zag ik niet. De esdoorn die mijn vader er veertig jaar eerder had geplant was overwoekerd met klimop. Eens friszure appels lagen als een rottend bruin tapijt op het gras, ze waren het afgelopen jaar niet geoogst. Er werd gesproken, gezongen en op wangen gezoend. Gelukkig had mijn vader de dag ervoor de stamboom uitgetekend, zodat ik de namen iets beter kon plaatsen. Toch bleef het een vreemde gewaarwording om bij het handje schudden vaak de Friese achternaam te horen die ik van mijn oma ken. Uitgesproken op zijn Frans. Er waren vrienden en nazaten met Franse, Friese, Joodse, Nederlandse en Afrikaanse voorouders.
Toen haar urn later werd bijgezet in het familiegraf, werd er een toespraak gehouden in het Esperanto. Maar daar waren wij niet meer bij. We reden toen alweer terug naar Amsterdam en werden ingehaald door de Thalys. Een dag later treinde ik verder Noordwaarts. In de richting van de plek waar mijn bevlogen oudoom negentig jaar geleden vertrok om zijn idealen te verkondigen. Van een voorgelezen gedicht van hem versta ik slechts enkele woorden: dolores, canti, lumon, matura, libero, terra. (pijn, zang, licht, rijp, vrij, aarde.)
Toen ik thuiskwam waren de restjes aarde uit Arras in het profiel van mijn zolen opgedroogd en verspreidde ik een spoor door huis. Ik veegde het op en gooide het in mijn tuin onder de appelboom, en bij de braamstruik van mijn oma.
maandag 29 januari 2018
zondag 28 januari 2018
Aarde uit Arras (1)
Op mijn lichte laminaatvloer lagen restjes aarde. Afkomstig uit een tuin in Arras. Maandagmiddag liep ik daar rond tussen een kweeperenboom en een esdoorn. Op hun wortels stond, naast frisse sneeuwklokjes, een urn. Helaas kon de urn niet open, dus kwam het niet tot uitstrooien van haar as.
De tuin was eens eigendom van een gegoede Franse familie. Van wie de dochter in 1935 trouwde met een Friese boerenzoon. Maar voordat deze Fries daar terechtkwam, maakte hij vele omzwervingen. Hij trok onder meer met een handkar van Nederland naar Zuid-Frankrijk, ontmoette mensen van over de hele wereld met wie hij kon praten want hij sprak een wereldtaal, het Esperanto. De boerenzoon propageerde de taal, maakte er boekjes over. De Esperantovereniging in Noord-Frankrijk draagt tot op heden zijn naam. Hij en zijn Franse vrouw kregen vóór, tijdens en na de tweede wereldoorlog vijf kinderen. Esperanto werd hun moedertaal. De as in de urn is van één van de dochters.
De Friese boerenzoon was een knappe, innemende man. In zijn huis waren familie en vrienden van over de hele wereld altijd welkom, maar vaker nog nodigde hij zichzelf bij anderen uit. Hij had een jeugdvriend, een schoolgenoot van de ambachtsschool in Leeuwarden. Ook deze vriend was ver van zijn geboortegrond neergestreken. Hij was een wees uit Wenen die in de jaren twintig in Friesland belandde, daar inburgerde en trouwde met een boerendochter, de zus van zijn vriend. Deze zus en de Oostenrijker werden de ouders van mijn moeder. Mijn grootouders dus. Mijn oma overleed in 2009 op bijna honderdjarige leeftijd.
Beide jeugdvrienden beleefden in de oorlogsjaren angstige tijden, om uiteenlopende redenen. Ze schreven elkaar brieven maar groeiden later uit elkaar. Mijn opa, de Oostenrijker, was een doener, een selfmade-man, die zonder ouders hogerop wilde komen en ook kwam. Zijn zwager, de geboren Fries, was daarentegen altijd onrustig en vol wilde plannen. Zo vatte hij in 1967 het plan op om zijn geboortehuis in Leeuwarden steen voor steen af te breken en weer op te bouwen in Arras. De dichtbundel die hij in het Esperanto publiceerde heette: 'La tutan mondon volus mi trairi' (ik zou graag door de hele wereld willen gaan). Hij maakte in 1974 een eind aan zijn leven in het huis van deze tuin. Zijn dochter die maandag naast de sneeuwklokjes stond, was degene die hem toen vond.
Voordat kort daarop ook haar Franse moeder overleed, had die het familiebezit keurig verdeeld over haar vijf kinderen. Met die erfenis gingen ze verschillend om. De één verkocht het huis, waar een benzinestation voor in de plaats kwam, een ander sleet er zijn laatste jaren tussen de geiten en de vrouw van wie we nu afscheid nemen verbouwde er aardappels en verwerkte het vele fruit uit de boomgaard tot jam en tarte-de-pomme.
In de jaren vijftig kwamen op de toen nog ongedeelde tuin in Arras mijn moeder en tante als kind. Op bezoek bij hun Franse familie. Ze konden, dankzij Esperanto, met hun neefjes en nichtjes communiceren, want ook mijn grootouders leerden de kunsttaal aan hun twee dochters. Samen plukten ze kersen, appels en hazelnoten. De neven en nichten groeiden op, verhuisden, kregen kinderen, al dan niet met man, ze scheidden, hertrouwden of gingen dood. Mijn ouders trouwden jong, nog ver voordat ik werd geboren, en zijn nu, na vijfenvijftig jaar, nog steeds samen. Ook later, in mijn ouderlijk huis, kwam de Franse familie soms langswaaien. Een vader met een kind, een verdwaalde achterneef. Ik kon ze nooit goed plaatsen en niet met ze praten. Want Esperanto sprak ik niet.
Vervolg, deel 2
De tuin was eens eigendom van een gegoede Franse familie. Van wie de dochter in 1935 trouwde met een Friese boerenzoon. Maar voordat deze Fries daar terechtkwam, maakte hij vele omzwervingen. Hij trok onder meer met een handkar van Nederland naar Zuid-Frankrijk, ontmoette mensen van over de hele wereld met wie hij kon praten want hij sprak een wereldtaal, het Esperanto. De boerenzoon propageerde de taal, maakte er boekjes over. De Esperantovereniging in Noord-Frankrijk draagt tot op heden zijn naam. Hij en zijn Franse vrouw kregen vóór, tijdens en na de tweede wereldoorlog vijf kinderen. Esperanto werd hun moedertaal. De as in de urn is van één van de dochters.
De Friese boerenzoon was een knappe, innemende man. In zijn huis waren familie en vrienden van over de hele wereld altijd welkom, maar vaker nog nodigde hij zichzelf bij anderen uit. Hij had een jeugdvriend, een schoolgenoot van de ambachtsschool in Leeuwarden. Ook deze vriend was ver van zijn geboortegrond neergestreken. Hij was een wees uit Wenen die in de jaren twintig in Friesland belandde, daar inburgerde en trouwde met een boerendochter, de zus van zijn vriend. Deze zus en de Oostenrijker werden de ouders van mijn moeder. Mijn grootouders dus. Mijn oma overleed in 2009 op bijna honderdjarige leeftijd.
Beide jeugdvrienden beleefden in de oorlogsjaren angstige tijden, om uiteenlopende redenen. Ze schreven elkaar brieven maar groeiden later uit elkaar. Mijn opa, de Oostenrijker, was een doener, een selfmade-man, die zonder ouders hogerop wilde komen en ook kwam. Zijn zwager, de geboren Fries, was daarentegen altijd onrustig en vol wilde plannen. Zo vatte hij in 1967 het plan op om zijn geboortehuis in Leeuwarden steen voor steen af te breken en weer op te bouwen in Arras. De dichtbundel die hij in het Esperanto publiceerde heette: 'La tutan mondon volus mi trairi' (ik zou graag door de hele wereld willen gaan). Hij maakte in 1974 een eind aan zijn leven in het huis van deze tuin. Zijn dochter die maandag naast de sneeuwklokjes stond, was degene die hem toen vond.
Voordat kort daarop ook haar Franse moeder overleed, had die het familiebezit keurig verdeeld over haar vijf kinderen. Met die erfenis gingen ze verschillend om. De één verkocht het huis, waar een benzinestation voor in de plaats kwam, een ander sleet er zijn laatste jaren tussen de geiten en de vrouw van wie we nu afscheid nemen verbouwde er aardappels en verwerkte het vele fruit uit de boomgaard tot jam en tarte-de-pomme.
In de jaren vijftig kwamen op de toen nog ongedeelde tuin in Arras mijn moeder en tante als kind. Op bezoek bij hun Franse familie. Ze konden, dankzij Esperanto, met hun neefjes en nichtjes communiceren, want ook mijn grootouders leerden de kunsttaal aan hun twee dochters. Samen plukten ze kersen, appels en hazelnoten. De neven en nichten groeiden op, verhuisden, kregen kinderen, al dan niet met man, ze scheidden, hertrouwden of gingen dood. Mijn ouders trouwden jong, nog ver voordat ik werd geboren, en zijn nu, na vijfenvijftig jaar, nog steeds samen. Ook later, in mijn ouderlijk huis, kwam de Franse familie soms langswaaien. Een vader met een kind, een verdwaalde achterneef. Ik kon ze nooit goed plaatsen en niet met ze praten. Want Esperanto sprak ik niet.
Vervolg, deel 2
zondag 14 januari 2018
Geen mosterd bij de maaltijd en ander leed
Een jongetje met blond piekhaar kijkt me met grote ogen aan. Het was natuurlijk niet de bedoeling dat ik zijn verschrikte: 'De karretjes zijn op!', beantwoordde met : 'Nou, dan neem ik wel een mandje.' Voor peuters is het vast bedreigend om te merken dat er nog meer mensen in een winkel zijn. Die dan ook nog horen wat hij alleen voor zijn vader had bedoeld (moeders sturen hun kroost er minder snel op uit om mandjes te halen). En zo'n medemens gaat tot overmaat van ramp ook nog antwoorden! Het jongetje blijft zwijgend staan en kijkt me na tot ik uit zicht ben.
Voor mij zijn medeboodschappers soms ook vreemd. Of eigenlijk meer hetgeen ze voortduwen of achter zich aan trekken. Is het u wel eens opgevallen dat winkelkarren doorzichtig zijn? Best vreemd. Tassen, auto's of fietstassen zijn nooit doorzichtig. Paraplu's vroeger soms wel.
Een vrouw met een blik merkloze bruine bonen in haar kar, zet een pot goedkope mosterd na enig wikken en wegen toch weer terug in het schap. Die heeft het niet breed, denk ik, en tuur wat beschaamd op mijn lijstje. Beetje zinloos, want er staan slechts drie dingen op die ik zo ook wel weet.
Bij de kassa probeert een andere peuter tevergeefs zijn vader over te halen bij de servicebalie af te rekenen. Beide trekken aan een mandje dat tussen hen in hangt. 'Je mag wel vóór hoor' zeg ik tegen de man. Hij denkt vast dat het mij om zijn krijsend kind te doen is en wimpelt mijn aanbod af. Als ik zeg dat ik toch nog komkommer wil halen, neemt hij het kind op de arm en neemt vóór mij plaats in de rij. (Ja, mensen, ik ben zo'n irritante dame die nog snel even iets moet hálen als ze al bij de kassa staat). Even later laden de vader en ik onze door elkaar gemikte boodschappen in. Ik grap dat zijn kind wellicht sigaretten wilde, omdat hij persé naar de servicebalie wilde. 'Anders doet hij nooit zo', is zijn weerwoord. Mijn grap wordt niet begrepen.
Onderweg naar huis, passeer ik een rollator. De mandjes die dáárop zitten zijn weliswaar blauw, maar toch ook doorzichtig. De vrouw lijkt haar rollator bijna niet bij te kunnen houden. Ze heeft zes flessen wijn in het mandje. Misschien heeft ze zojuist haar goede voornemen, om voortaan van de fles af te blijven, geschonden en wil ze de gemiste alcohol van de afgelopen twee weken nu gaan inhalen. Bij de plaatselijke pizzeria gaf men klanten die hun pizza zelf kwamen halen ooit een fles wijn kado. Op zekere dag kwam er een man binnen die de pizzabakkers smeekten om dat kadootje niet meer aan zijn moeder te geven.
In mijn ooghoek zie ik opnieuw de man die ooit eens grappig naar mij wilde zijn. Door iets op te merken over 'een gleuf' toen mijn pinpas weigerde. Ik kom hem echt overal tegen. Zou hij in het winkelcentrum wonen? Om zo zijn huis, waar het gas wellicht is afgesloten te ontlopen en zich te warmen in de winkels?
Morgen is het 'Blue monday'. De dag waarop men veel kans maakt om in een depressie te geraken. De tips die Het Parool biedt om die de baas te kunnen bieden mij, maar ook de passanten vast weinig soelaas. Een hond om uit te laten heb ik niet, de wekker aan diggelen slaan zou maken dat ik te laat op het werk kom en uit eten zit er financieel ook niet echt in.
Dan rest me slechts één ding. Op tijd naar bed gaan. Voor niets komt de zon op.
Ook al zal zelfs die zich komende week onder de dekens verstoppen.
zondag 7 januari 2018
Over ijs
Over ijs, over slootjes, over vaarten bij Giekerk schaatste mijn oma. Het was 1943, of misschien wel 1942 of 1944. Ik zal het mijn moeder eens vragen. Die er toen ook al was en, in tegenstelling tot haar moeder, mijn oma, nu nog steeds. Ze ligt weliswaar geveld door griep, gordelroos en ongelooflijke jeuk op de bank in Amsterdam. Maar ooit schaatste ook zij als kleuter door het Friese land. Bij Giekerk. Onder een andere naam. Omdat haar Oostenrijkse vader deserteerde uit het Duitse leger. Mijn oma, moeder en tante wisten niet waar hun man en vader was. Maar een enkele keer heeft oma hem ontmoet. Bij de grens bij Groesbeek. Waar ik vorig jaar met mijn vriend ongemerkt de grens over fietste.
Schaatsen maakt melancholisch. Zeker in verstild landschap. Dat landschap zat er dit weekend helaas niet in bij dat schaatsen. Niet bij Giekerk en ook niet in Groningen of Amsterdam. Maar daar, op de Jaap Edenbaan volgde mijn moeder wel schaatslessen. En in de weinige strenge winters van de jaren zeventig, tachtig en negentig reden we de Molentocht, schaatsten bij de Rijp en op de Vinkeveense plassen.
Vrijdag wist ik twee van mijn drie zonen over te halen om ook even te komen krabbelen op het opgespoten plasje op de Grote Markt in Groningen. Frans (26) leerde Leo (16) hoe hij moest remmen. Kees (13) liet het schaatsen aan hem voorbij gaan, verkoos om op de tribune met zijn smartphone te spelen. De dag erna sleepte ik Leo opnieuw mee het ijs op, naar de kunstijsbaan in Kardinge. Alwaar kleuters met sleetjes, opa's, oma's, Fries sprekende gezinnetjes ('jou dat mar an heit, leave') en enkele nieuwkomers krabbelden, lachten en vielen. Helaas moest Leo zijn val bekopen met een pijnlijke pols. Waarna hij met een zakje ijs op een bankje zat en ging klokken hoe lang ik over één ronde op de vierhondermeter-baan deed.
Ik zei Leo dat ik hoopte dat het schaatsbloed ondanks zijn val door zijn aderen bleef stromen. Dat zijn overgrootmoeder, oma en moeder alle drie fervent schaatsers waren en zijn. Terecht merkte hij op dat hij nog andere genen heeft en zijn vader niks met schaatsen heeft. Daar had hij een punt. Grieks bloed en schaatsen gaat wellicht slecht samen.
Toen zijn ijszakje was gesmolten gingen we toch maar weg.
Nadat ik nog één laatste rondje deed. Nog één.
Met mijn handen op mijn rug, diep door de knieën.
Denkend aan Giekerk van vijfenzeventig jaar geleden.
En mijn moeder op de bank in Amsterdam.
Abonneren op:
Posts (Atom)