Het blijkt een felverlichte snackbar te zijn, waar zowel de koopwaar, de felle neonverlichting maar ook de allochtone uitbater een beetje uit de toon vallen in de verder überwitte Kleine Houtstaat. Vóór mij is een klant die geld wil wisselen. Al wapperend met een briefje van vijftig, dicteert hij de snackman in welke coupeures hij dat wil, tot op de euro nauwkeurig. (Misschien zocht hij sterkere genotmiddelen dan ik). Als hij de pijpenla is uitgebeend begint de snackman een praatje. Alsof hij de man die hem zojuist toeblafte wil wegpraten. Ik kan zijn verhaal over pinnen, contant geld en Londen maar moeilijk volgen en frons mijn wenkbrauwen als hij over 'Bos 300' begint. Hij herhaalt nog een paar keer 'bos, bos driehonderd'. Dan begrijp ik dat hij het niet over zijn Engelse werkgever heeft, maar over de betaalmogelijkheden in een Londense bus. Met contant geld. Of met de pin. Dat ben ik vergeten. Na mijn contactloze betaling vervolg ik mijn dwaaltocht.
Hoewel de meeste kledingzaken al dicht zijn, brandt er bij 'Baby Plus' nog licht. Aan het gedempte geroezemoes maak ik op dat er mensen binnen zijn, maar ik kan ze niet zien door de beslagen ramen. Alsof men de klandizie ter plekke aan het verwekken is. Misschien noemen ze de baby dan wel 'Bink' of 'Foof'.
Voor me doemt de enorme Sint Bavo kathedraal op. Ik had hem van een afstand al gezien, maar hij ging daarna weer schuil tussen de opeengepakte huizen waar het in de tijd van Frans Hals vast naar vis en paardenstront zal hebben geroken. Er is horeca genoeg hier, maar ik durf op dit uur niet zomaar een espresso te bestellen in een druk restaurant. Ze zien me al aankomen in mijn eentje. En dan ben ik ook nog van plan op het terras te gaan paffen. Voel ik me helemaal een eenzame junk. Of nee, dat is het niet, het zou vast klanten afstoten zo bij de ingang. En ik ben mede-ondernemers goed gezind. Ik wil gewoon even de benen strekken, iets dat na drie dagen op mijn knieën te hebben gewerkt, best een plausibel alibi is. 'Moed inlopen' is vast gezonder dan het indrinken ervan.
Net als het gevoel van eenzame zwerver me dreigt in te halen -eettenten zijn steeds dunner gezaaid, mezelf voorwenden dat ik koffie zoek, wordt al lastiger- zie ik, tegenover De Toneelschuur, een leeg café met de robuuste naam 'Bierlokaal de Uiver'. Er staan binnen geen stoelen en er zijn, op twee mensen na, die beiden aan één kant van de imposante toog staan, geen mensen. De bardame en klant kijken mijn kant uit. Nederig wijs ik naar de koffiemachine en merk iets op over dat die schoon is. 'O, die is alleen voor het personeel', zegt de barvrouw met een glimlach. Haarlemse humor. Toen ik vanmiddag bij de groothandel, te midden van vijf bouwvakkers, om hennep en kittersfit vroeg, voelde ik me zekerder dan nu. 'Je wil een kopje espresso?', vraagt ze dan, 'Ik kom het zo wel even buiten brengen en doe de terrasverwarming voor je aan.' 'Dat is niet nodig hoor', zeg ik. Door mijn bescheidenheid voel ik me als het meisje van zestien dat voor het eerst -alleen- gaat stappen. Maar of ik veel voldoening uit dat jong-voelen put, is nog de vraag. Dan nestel ik me buiten onder de broedlamp bij de Uiver met zicht op de theaterbezoekers achter het glas aan de overkant. We roeren synchroon in onze kopjes koffie. Ben ik toch niet alleen.
Na de koffie laat ik binnen mijn blik langs tientallen koperen kranen met bieren met al even exotische namen als de winkels gaan en vraag of ze een blond biertje voor me heeft. 'Ik zoek wel wat lekkers voor je uit', zegt ze lachend. Even later zet ze een mooi schuimend glas gerstenat voor me neer: 'Het is gebrouwen in Utrecht en heet 'De gouden kraan'. Ik voel me op slag weer loodgieter en veeg het schuim met mijn mouw van mijn lippen.
Prachtig stukje.
BeantwoordenVerwijderenMerci 😊
BeantwoordenVerwijderen