Ze zet dadels op tafel. En thee met melk. Er verschijnt al gauw een vel op de thee en als ik een slok neem, hecht zich een vetlaagje aan mijn gehemelte. Er plopt een passage omhoog over een kokhalzend kind in oorlogstijd, maar ik drink dapper door. Ik had deze kinderthee per slot zelf gewild. 'Van boer... melk van boederij' zegt ze verlegen lachend. 'Lekker', lieg ik. Wel zeg ik naar waarheid dat ik haar niet meteen herkende, nu ze geen hoofddoek draagt.
We vervolgen onze lessen. Ze moet oefenen in schrijven. Een mail sturen naar collega Farida met de vraag of zij een dag kan ruilen. Jij kant, jij kun, ik wilt, maag ik oe vraagen. Na het schrijven van elk woord draait ze haar hoofd vragend mijn kant op. 'Daar moet nog iets tussen' en 'Het is ú, niet oe', verbeter ik. Dan galmt haar ringtone door de lege kamer.
Het is haar zus uit Amman. Na het uitwisselen van beleefdheidsgroeten wordt het scherm van de smartphone naar mij gedraaid. De zus wil weten hoe ik heet en ik oefen mijn net geleerde Arabische zinnetjes 'Tahle mni el Arabiè' en 'Anna betacilem lo(h)a Olandía' Nu ben ik degene die vanuit Jordanië word verbeterd. Ik geef les in het 'Hollands', niet in het 'Ollands'. Best logisch.
De vorige keer ging onze Nederlands-Arabische les niet door. Mijn buurvrouw bezocht haar broer in Sudan en ik bezocht een lezing in de Stefanuskerk over 'Vergeten kindertreinen'. Waarmee precies een eeuw geleden vijfenzestigduizend kinderen in Nederland kwamen aansterken. Toentertijd was de kans dat je in Wenen voor je tiende het leven liet bijna zeventig procent. Er was geen gezag, er waren geen kolen en er was bijna nergens melk voor handen. De oogst van 1918 mislukte, er heerste TBC en de Spaanse griep die volgde eiste nog meer slachtoffers dan er in de WOI waren gevallen.
In Londen deed een dappere vrouw een oproep om niet langer toe te kijken bij die humanitaire ramp: 'Er sterven kinderen door onze blokkade'. Dat hielp. Er ontstond een heuse wedloop tussen Joodse, protestantse, katholieke en later ook sociaal democratische organisaties om zoveel mogelijk kinderen te kunnen helpen. Er ging zelfs een delegatie naar Wenen om een door een andere organisatie geselecteerde groep kinderen 'weg te kapen'. Ook veertigduizend Duitse en dertigduizend Hongaarse kinderen kwamen naar Nederland, waar toen ruim zes miljoen mensen woonden.
Sommigen bleven. Zo was er Miep Gies, die te ziek was om terug te gaan en die later het dagboek vond van een meisje dat ook eens uit Duitsland vluchtte, Anne Frank. En ook mijn eigen opa kwam per trein naar Nederland en bleef. Hij was wees en had niemand om naar terug te keren. Maar daar in de Stefanuskerk ontdekte ik dat er nog meer Weense vluchtelingen waren gebleven. In de kerkbanken zaten hun nazaten.
Terwijl ik vanavond door de telefoon mijn Arabische woordjes hakkel naar een land waar zeshonderdduizend geregistreerde vluchtelingen wonen op een bevolking van zes miljoen, wordt in Nederland intussen een poging gedaan een omroep op te richten 'voor de ongehoorden'. Om vrijuit te kunnen praten over de bedreigingen van migratie.
Ik drink mijn laatste slok thee op en bedank voor de dadels.
De gekooide vogel is nog steeds stil.