Woensdagmiddag zat ik op mijn knieën op een trap. Met de
haakse slijper. Buiten. Er drentelden wat mensen in de buurt. Een paar rokers, een vrouw die twee keukenmedewerkers een uitbrander gaf, mensen die kennelijk bij het hotel hoorden waar ik een traptrede vergrootte. Want de
bovenste tree naar het net verbouwde souterrain was zo krap dat
bezoekers er dreigden naar beneden te kukelen. "Wanneer kan ik de nieuwe
gasten inchecken?" vroeg de balieman aan de uitbater. "Nu", luidde het
antwoord.
Ik schoof mijn
gereedschap aan de kant, goot het gietertje water, dat klaarstond om de
slijpschijf te koelen over de bestofte treden en nodigde de gasten
breed lachend uit. Hun maagdelijk witte schoentjes zetten ze voorzichtig op de
droge straatklinkers die ik had neergelegd zodat ze geen drek mee naar
binnen zouden lopen. In mijn beste Engels zei ik hen ook dat, als ze
weer naar buiten wilden, even op het raam moesten kloppen, of zwaaien.
Ik kon ze namelijk niet horen, en wees op mijn gehoorbescherming. Volgens de
balieman zou dat niet nodig zijn. De gasten wilden, na hun reis uit
Saoedi-Arabië, vast vooral slapen.
Saoedi-Arabië.
Juistja.
Gniffelend zette ik mijn werk voort. Die arme jongens uit het land van Mekka en Medina, waar vrouwen niet bekwaam of sterk of weerbaar genoeg worden geacht om zonder begeleiding auto te rijden, moesten zich nu langs een bezwete stratenmaakster wurmen. En straks, als ze hun keurige appartement wilden verlaten, moesten ze eerst wenken naar een bestoft bouwvakkersdecolleté.
Klop klop klop, "Excuse me, could you tell me where the North is?"
Juistja.
Gniffelend zette ik mijn werk voort. Die arme jongens uit het land van Mekka en Medina, waar vrouwen niet bekwaam of sterk of weerbaar genoeg worden geacht om zonder begeleiding auto te rijden, moesten zich nu langs een bezwete stratenmaakster wurmen. En straks, als ze hun keurige appartement wilden verlaten, moesten ze eerst wenken naar een bestoft bouwvakkersdecolleté.
Klop klop klop, "Excuse me, could you tell me where the North is?"
Met
een blik op de grijze hemel haalde ik mijn schouders op. Die inmiddels ook
al aardig grijs waren. De hotelbaas bracht opheldering en legde zijn I-phone op een van de
terrastafeltjes. Prachtig digitaal kompas. Ik excuseerde me voor de herrie, zei dat het niet erg lang meer duurde. "No no, it's no
problem, we have to pray five times a day". En zo verdween de mooie Arabier weer langs de dame in zijn souterrain.