Een mandje neem ik meestal, geen kar. Dan ben ik mobieler tussen de schappen en koop ik tevens nooit meer dan er in mijn fietstassen past. Hoewel dat nu niet speelt want ik ben met de klusbus vanuit mijn werk naar de winkel gegaan. Alwaar me bij het pakken van het mandje iets vreemds opvalt. In het winkelcentrum, bij de ingang van de buurtsuper, zitten zo'n twintig mannen op een bankje dat anders meestal leeg is, ieder van hen houdt een papier in de hand. Hun leeftijd, haarkleur en houding lijken verdacht veel op de mensen op de beelden die ik van tv ken. Dit zijn vast Afghanen. Maar wat doen die hier? Zal ik ze aanspreken? Maar wat zèg je tegen iemand, of tegen twintig mannen, die op een bankje zitten? 'Waar komen jullie vandaan?' is sowieso al een irritante vraag. Duidelijker dan de titel van Müjde's
boek kan dat niet worden geïllustreerd:
'Niemand vraagt meer waar ik vandaan kom (sinds ik in een rolstoel zit)'. Toch blijft het vreemd dat sociale media ontploffen van het medeleven bij het zien van wanhopige Afghanen maar geen hond een praatje met diezelfde mensen maakt als ze in het echt voor je staan, of zitten.
Ik zal wel een originelere openingszin bedenken bij het winkelen. En trouwens, misschien kijken zij wel vreemder naar mij dan ik naar hen, met mijn smerige werkkleding met knielappen nog aan en een vreemde zweem van zweet en wasbenzine om me heen. Wat stond er ook alweer op dat lijstje dat thuis op tafel ligt? Brood, melk, bier en shag geloof ik. Ach, een paar komkommers kunnen ook geen kwaad en yoghurt blijft lang goed. Decafé, een zak appels...
'Mafdoos!', klinkt er opeens op luide toon uit het pastagangpad, gevolgd door 'Noem mij geen racist!' Er is onenigheid, iemand voelt zich onheus bejegend. Vast niet door iemand die vraagt waar ze vandaan komt, want de schreeuwster is blond. Van de weeromstuit vraag ik aan een medeweker waar de mayonaise staat. 'Mafdoos!' en 'Ze hebben wel centjes, hoor!', klinkt het nu nog harder. Een paar medeboodschappers kijken verschrikt over hun schouder met een air van 'Ik heb niks gehoord maar wil wel weten wat er loos is'. Een beveiliger die op haar opleiding vast heeft geleerd om altijd rustig te blijven absorbeert de overkokende woordenstroom. 'MAFDOOS!','IK KOM HIER AL TWINTIG JAAR!' Ik laat de shag maar zitten, dan rook ik wel wat minder vanavond, want de blonde schreeuwer is, vergezeld van haar kroost dat het schaamrood op de kaken heeft, bij de servicebalie aanbeland. De puberzoon en peuterdochter willen nu vast liever oplossen in het niets, maar blijven lief glimlachend naast hun moeder staan. De boze vrouw gaat verhaal halen bij de kledingzaak, de caissière van de drogist staat ook al nieuwsgierig op haar stoepje.
Na het afrekenen schieten de Afghanen me weer te binnen, waar ik nu toch echt een praatje mee wil maken, zouden ze er nog zijn? Snel graai ik de boodschappen bij elkaar, die niet in mijn rugzak passen. Zodat de vraag rijst wat ik in de hand zal dragen. Zes pilsjes is misschien wat al te opzichtig en ik prop ze naast de melk en yoghurt. In elke hand een komkommer oogt ook wat vreemd als je op een stel kerels afstapt. Met een klotsend zware rugzak en een zak appels in de hand stap ik de winkel uit. Door de roepende blondine ben ik vergeten te bedenken wat ik de Afghanen zal vragen. Gelukkig staan er twee los van de groep, dat maakt het eenvoudiger: 'Hallo, mag ik jullie wat vragen: Waar komen jullie vandaan?' 'Bulgaria.' zegt één van hen. Aha, geen Afghanen dus. Om de situatie nog ongemakkelijker te maken bazel ik: 'What are you alle waiting for.' 'Yes', zeggen ze in koor.
God Allejezus. Ik lijk de Taliban wel. Gaat daar een beetje lukraak mensen uithoren die er anders uitzien dan zijzelf! Afghanen, ja ja. Mafdoos dat ik ben.