maandag 31 december 2007

Twaalf uur rond twaalf uur

16 uur
Keesje doet zijn best op de nieuwjaarskaarten en brengt ze met papa op de bus. Het licht van de laaghangende zon scheert over de daken. Kees schrikt van de knallen. Vader en zoon keren onverrichter zake huiswaarts, daar de bussen uit voorzorg zijn verwijderd.

17 uur
In het oosten komt een diepgrijze lucht aandrijven. Over de heggen waaien de eerste kruitdampen. Kees oefent met sterretjes. Leo, die ouder is, maar eigenlijk niet durft, beroept zich op het feit dat 'er nog maar 42 over zijn' om zijn broertje een sterverbod op te leggen.

18 uur
Frans komt terug van zijn werk, kwakt een zak rubber oliebollen op tafel en kruipt achter de computer. Met behulp van een paar muisklikken worden meerdere wereldwijde oorlogen uitgevochten. De blauwspar wordt afgetuigd en de ballen gaan weer voor een jaar de schuur in. Ik zuig het spoor van naalden op. Papa schilt Andijker muizen.

19 uur
Tijd voor boerenkool. Keesje vist de spekjes er uit. Leo bewaart zijn worst voor het laatst. Frans legt een bodem puré voor de alcohol die hij komende nacht naar binnen zal gieten. Papa en mama flirten boven de dampende gestampte piepers.

20 uur
De kleintjes staan tevergeefs in hun blootje voor het bad. Het warme water is op. Dan maar vies het jaar uit. Zo passen ze mooi bij de Stampertjes uit Annie M.G.Schmidts Pluk. Zaza en Aagje worden voor het laatst in 2007 voorgelezen, bij kerstlampjes.

21 uur
Om de kale kerstboom te slijten maak ik een ronde door de wijk om pubers met pyromane neigingen op te snorren. Een rotje belandt naast me vanuit een dakraam, uit een open portiekdeur komen dikke rookpluimen. De zich naar de stoep spoedende studenten blussen de boel met een maatbekers water. De boom vindt gretig aftrek.

22 uur
Achter de buis kraak ik amandelen voor de oliebollen terwijl ik mijzelf op het balkon bij de nieuwjaarsconference tracht te ontwaren. -Nee, dat is inderdaad niet live, nee-. We fungeerden reeds gisteren als klapvee in de schouwburg. Het was een waar genoegen.

23 uur
De bollen glijden in de olie. De kleintjes rollen uit hun bed met Stamperhaar. Grote zoon komt teut binnenhuppelen en trekt zijn broertjes hun schoenen aan. Papa schiet plaatjes en bereidt de ontkurking van de bubbels voor. Buiten ligt de mist als een natte roetdeken in de straat.

24 uur
Zoenen, proosten en tevergeefs bij de buren aanbellen. Van achter het raam slaan we het oorlogsgeweld gade. Oliehandjes op het glas, poedersuiker op pyama's. Grote zoon glipt opnieuw de deur uit naar z'n vrienden. Zijn thuiskomsttijd is dit keer vrij.

1 uur
Een vriend trotseert de kruitdampen en komt de beste wensen brengen. Moeders waarschuwt voor de knallende sjoelstenen. Papa is de beste. De kleintjes kruipen met vieze voeten weer tussen de lakens.

2 uur
Grote zoon stommelt naar binnen en sleept zijn dronken lijf naar bed. Laveloos ploft hij neer. Buiten maken stenen sterren in gewapend glas. Fikken versmelten plastic winkelkarren. Brievenbussen roken. Autospiegels bungelen als afgebroken voelsprieten. Dronkelappen smijten fietsen naar auto's.

3 uur
In de slaapkamer ruikt het naar rook, papa sluit de eerder geopende luchtroosters. Buiten blijft het jeugdhonk gespaard maar de brandweer kan vanwege de mist niet zien welk huis nu wèl in lichterlaaie staat. De buurtvaders staan machteloos. De bewoners moeten naar een hotel. Wij slapen warm en dromen zacht.

Nieuwjaarsmorgen. Er staan hekken om het huis. We kijken vanaf een met rood papier bezaaide stoep naar de bewoners die spullen in vuilniszakken uit het pand slepen. De plafondbalken zijn verworden tot houtskoolstokjes. Gelukkig nieuwjaar allemaal!

vrijdag 14 december 2007

Poldermenu

'Zo komen we zéker te laat' zegt Frans, en hij zet flink aan op zijn trappers. 'Ga maar vast' zeg ik, 'dan ga jij maar als eerste'. Ik ploeg er, ondanks de eerste nachtvorst, zwetend achteraan. Mijn rem zit vast, de banden zijn zacht en met die kindvracht heeft onze verschijning meer weg van een bepakte muilezel dan van een sportieve tweewieler. Keesje is het roerend eens met zijn broer: 'Mama, je moet harder fietsen, anders krijg ik het koud'.

Nadat we braaf onze mond hebben geopend (Kees had 'm al open vóór de 'kijk-ik-lijk-wel- eng-maar-er-gebeurt-je-niks-preek') en er een bouwlamp in hebben laten schijnen zoeken de kleinsten iets uit de doos met prullaria ('ik wou toch die àndere') en schudden de groten de handen van de goedlachse witjassen: 'Tot over een half jaar'. Vader vertrekt naar kantoor, grote zoon zoeft naar school. Ze zijn al gauw uit beeld. Mama helpt de kleintjes weer in het zadel en trapt het beest traag in de flanken. Dit keer hebben we geen haast. De zon komt op, de ramen van de flats weerkaatsen oranje licht. Hooglanders grazen temidden van uitgelaten viervoeters. We stoppen om een tamme meerkoet te bewonderen. De kop ìnzwart, de snavel wit, de poten, die op een vreemdsoortige manier in de romp lijken te zijn geplant, grijs van kleur. Met een zoetgevooisde stem opper ik om hetgeen we zien thuis te gaan tekenen. Bij het rustig uitspreken van deze pedagogisch verantwoorde zin, smelt ik bijna van zelfgenoegzaamheid. Maar nog voordat ik naast m'n schoenen beland, ontwaakt Leo me uit de droom: 'JIJ MOET DAT ONTHOUDEN', hiermee het welslagen van de te maken tekening in mijn schoenen schuivend. Iets onthouden is nooit mijn sterke kant geweest. Tekenen net zo min. Ook 'inhoudelijke' kennis van het beest heb ik niet. Ik slachtte al eens kalkoenen, kwartels en kippen maar waagde me nog niet eerder aan een koet. Het beest merkt dat er geen brood wordt vergeven en loopt op zijn oversize zwemvliezen weer richting sloot. We zetten de poldertocht voort.

Na de rondweg ('Oh, wat veel auto's!') en de vaart ('Ik wil dat de brug open gaat!') volgt er een ecowijk. Ik loer naar de gewassen in de tuintjes. Veel soeps is dat half december niet, maar tussen de boerenkool vallen wat pluimen kardoen te ontwaren. Een distelsteel die heerlijk smaakt met boter en parmesaanse kaas. Ik overweeg aan te bellen om er wat van te vragen, maar de lichten zijn uit en de eigenaren vast niet thuis.

Kort na thuiskomst staan er een twintigjarige nerd en een klussende veertiger voor mijn deur. Mijn vriendenkring is divers. Gister kwamen er een vertaler Zweeds en een Perzische kapster op bezoek. Het bevreemdt mij vaak dat weinigen van hen elkaar kennen. Ze zouden elkaar ook niet als vrienden uitkiezen. Misschien dat ik ze eens moet uitnodigen voor een gezamenlijke maaltijd. Voor het offerfeest of met de kerst kan kan ik die meerkoet wel garneren met kardoen. Erg exclusief en ik weet waar ik ze moet halen."

woensdag 12 december 2007

Schemermannen in de spits

De horizon kleurt oranje. Hij lijkt gebiologeerd door de file die voortkruipt, tien meter beneden hem. Strak in het pak tuurt hij roerloos door de glazen pui. Dan zoeft de lift verder naar boven en verdwijnt hij uit beeld. Ik loop verder.

Een zwarte man in loden jas en een muts die zo van Brenjnev’s hoofd lijkt te zijn gewaaid, geeft de getinte accordeonist wat geld. De Bulgaar beantwoordt zijn gift met een tandeloze glimlach. Als Brenzjev wegwandelt blijkt het een medemuzikant te zijn, op zijn rug prijkt een gitaar, of een lege kist, wie zal ‘t zeggen.

In de mondhoek van de jongen hangt een sigaret. Zijn handen prikken van de dennenstammen. Het vriest gelukkig nog niet. Het loopt tegen vijven, tijd om de boompjes op de aanhanger te laden. Morgen is hij er weer.

Ik zie een zwak schijnsel, de ramen verduisterd, open gordijnen. Hij zit op een bal achter zijn laptop en peinst over de juiste vertaling. Overmorgen moet de eerste versie klaar zijn. Ik zwaai, hij ziet me niet.

Mijn blik wordt doorkruist door de grijzende Molukse zwerver. Zijn tred verraadt dat hij gebruiker is. Haastig beent hij de hoek om.

In het laatste zonneschijnsel zweven flarden gesprekken van voorbij zoevende ambtenaren. Op weg naar huis, de winkel of de kroeg. “Ik ga naar dat symposium om te ‘soosjelaizen’, beetje netwerken, weet je wel” klinkt het geaffecteerd. Ik stap in lijn twaalf.

De tram remt. Hij botst tegen haar aan en de plek die hij nu inneemt is nog dichter bij haar. Het spijt hem niet. Hij vertelt uitbundig over drank en kots “Weet je wat pas ècht mooi is, Bloody Mary drinken vóórdat je naar college gaat”.

Ik stap uit. Ganzen trekken zuidwaarts. Het is niet koud. Merels zingen in het park. Naar huis. Eten koken, voor hem.

dinsdag 11 december 2007

Zeebonk in de bouw

Hij gaat er goed voor zitten, stroopt zijn mouwen op. Groene, krullerige tatoeages sieren zijn arm. Dan verdwijnen zijn weinige tanden in de warme kaas van de tosti. Na een stevige boer en hete bak koffie komt de shag tevoorschijn. Zware, wel te verstaan, zoals het een voormalig zeebonk betaamt. Als hij de brand er in zet, houdt hij zijn hoofd schuin. Hij zakt wijdbeens onderuit en begint dan aan zijn dagelijkse aflevering over ‘de grote vaart’.

“Ik heb twintig jaar op zee gezeten. Nee, het is echt anders dan de meeste mensen denken, voor vrouwtjes is geen tijd meer”. Als eigenlijke oorzaak voor zijn varend bestaan geeft hij op ‘bang’ te zijn voor vrouwen. Zijn maten lachen mee en één werpt tegen dat er “dan vast wel eens een sigaret tussen de billen en vijfentwintig euro tussen de tenen zat”. Maar nee, bij Karel op zee gebeurde zulks niet: “Met een beetje geluk mocht je een uur of hooguit twee van boord en dan moest er weer gevaren. Ja, vroeger, in Singapore of Zweden, dan kreeg je, als er bijvoorbeeld hout moest worden ingescheept, wel eens een weekje vrij”. Er volgen verhalen over kooien en koks, maten en matrozen.

Het Papiamento overstemt het gebulder van Karel. De lunchpakketten zijn net zo divers als de vele voertalen. De stukadoor trekt een pot haring open, de monteur snijdt heel secuur paprika in reepjes. Een blik tonijn, gekookte eieren en filet americain. Hier wordt gebunkerd want hier wordt gewerkt.

“Godverdomme” buldert Sjaak en hij kwakt een stapel papieren tussen de uitgestalde etenswaar ”ze weten verdomme àlles van je, maar ze doen geen flikker!”. Zijn gezicht staat op onweer en hij hangt met zijn kin op zijn borst in een stoel. Even hoor je alleen het geluid van kauwende kaken. Dan haken de andere mannen er smakkend op in. Uitkerende instanties, de gemeente en het Gak moeten het ontgelden: “Nee, degene die wìllen werken, die mógen niet” en “ze sturen iedereen hier maar op cursus die geen zin heeft om iets te doen”. Of de klagers zich met de luie of de harde werkers identificeren is niet duidelijk.
De bel gaat, de schafttijd is voorbij. Peuken worden uitgedrukt. Stoelen schrapen over de tegelvloer. Broodtrommels verdwijnen achter blikken deurtjes. Karel merkt terloops op dat er ‘een dame’ in de loods is komen werken. Hij vindt dat ‘loslopend wild’ wel leuk. Dat maak je op zee niet mee.

woensdag 21 november 2007

'Die is ànders, die doen dat niet'

'Leo, wie wil je uitnodigen voor je verjaardag?' Zonder lang na te denken noemt hij een voor mij volkomen onbekende naam: Kevin. In mijn hoofd duikt het doembeeld op van zo'n jongetje dat je wel op je feestje móet vragen om mee te tellen voor de rest van de klas. Verbaasd doch neutraal vraag ik of de beste jongen niet eens bij ons thuis kan komen spelen, of andersom. Gedecideerd zegt Leo: 'Nee, die dóen dat niet,... die zijn ànders'. Ik stel het beeld van het populaire jongetje bij, maar mijn verbazing stijgt. Als ik om verduidelijking vraag, vervolgt hij: 'Nou, die dóen dat gewoon niet, die zijn nèt als Karim, wel bruin, maar ik weet niet,.... gewoon ànders...'.

De volgende dag, bij het ophaalritueel, ben ik wat eerder dan gewoonlijk. Leo kijkt dromerig om zich heen naar de kinderen die hij misschien nog iets wil vragen. De potentiële 'spelers' zwerven door de gang, jassen en tassen achter zich aan slepend. Ouders banen zich een weg naar hun kroost. Dan stapt Leo op Kevin af. De moeder lijkt niet op de hoogte van deze Hollandse gewoonte en begint over eten en logeren in verband met ontbrekend vervoer. Ik geef haar een spoed-inburgeringscursus aangaande het speelritueel. We wisselen adressen en telefoonnummers uit en spreken een tijd af. Ze moet haar nieuwe adres eerst opzoeken op haar papieren van het arbeidsbureau. Dan wordt mij veel duidelijk. Aan de straatnaam en het huisnummer lees ik een stuk van haar leven af. Kevins trotse bewering dat hij papa's telefoonummer uit zijn hoofd kent, krijg terstond een andere lading. Ik weet nu dat zij een stuk verleden met mij deelt, zij niet. Misschien zal ze het ook niet weten, want wat voor haar de rauwe werkelijkheid is, is voor mij een afgesloten nachtmerrie. Het is geweest, het is voorbij.
Zonder er een woord over te reppen weet ik dat ik in haar plaats had kunnen staan, of juist helemaal niet. Dat ik, of zij, er ook helemaal niet meer had kunnen zijn.

Vijftien jaar geleden is de laatste dreun gevallen. In de jaren er voor gingen er vele aan vooraf. De politie kwam me keuren als een koe, ze waren gealarmeerd door de dorpsbewoners, die me uit de auto hadden zien springen. Maar nee, met mij was niets mis. Van achter het open raam toonde ik glimlachend en met bonzend hart -hij stond achter me met een mes-, dat ik ongedeerd was. De mensen hadden het mis, er was geen ruzie meer. Al die keren hoopte ik slechts één ding, dat zijn bui zo snel mogelijk voorbij zou zijn. De buien gingen wel over, maar er kwamen steeds weer nieuwe, hoe vaak sloeg hij de bliksem niet in mij?! De opgezwollen handen (een ijzere staaf), de bloeddoorlopen ogen (wurgen tot ik me bewusteloosheid waande), de plotselinge preutsheid bij het passen van een broek (niemand mocht de blauwgeslagen benen zien), het is voorbij maar de littekens blijven.

Leo en Kevin spelen lief samen, ook achter de computer: 'Ik heb er thuis geen één'. Als het donker wordt breng ik hem naar huis, want zijn moeder is fiets- en autoloos. Op het pand, de deur of de bel wijst niets op de aanwezigheid van de vele lotgenoten binnen. Niemand mag het weten, niemand mag hen zien. Gevlucht zijn ze, voor een man die ooit zei van hen te houden, en dit nog vele keren zal herhalen. Waarop zij, net als ik ooit deed, dit steeds opnieuw geloven, en zullen terugkeren naar hun beul. Soms is de angst en onzekerheid te worden gevonden beklemmerder dan de zekerheid van dagelijks geweld.

Ze bedankt me beleefd voor de goede zorgen, vraagt aan mij of haar zoon lief was en aan hem of die wel naar mij heeft geluisterd. Als ik rechtomkeert maak hoor ik hoe de grendels voor de deur worden geschoven. Ze wonen in een omgekeerde gevangenis, als opgejaagd wild. Zonder huis, zonder auto, zonder inkomen en zonder verblijfsvergunning. Ik hoop dat ze vooruit blijft lopen, in haarzelf in plaats van hem gaat geloven en niet terugkeert. Dan kan Kevin op Leo's feestje komen.

dinsdag 6 november 2007

Opvoedgrillen

Bij het ontbijt wordt ik getrakteerd op een dode moeder. Ze zwaaide op een woensdagochtend nog haar kleuters uit bij school en overlijdt 's middags aan haar verwondingen in het ziekenhuis. Het is een rubriek in Trouw over jeugdzorg. Een journalist volgt de dagelijkse praktijk van de jeugdbeschermers. Wegens twijfel over de geschiktheid van overige familieleden werden de kinderen ondergebracht op een geheim adres bij een pleeggezin.

Even later baan ik mij een weg tussen echte ouders. Hier blijkt niets van dagelijks leed, echtelijke ruzies of op handen zijnde eerwraakacties. Dat gebeurt alleen in de krant, en zo niet, dan is het bittere noodzaak vooral niets te laten blijken. Soms zijn er symptomen te zien, nooit als zodanig gelabeld, maar er zóu een bedekte huiselijke hel achter kunnen schuilen. Een armpje in een mitella, een wekenlang afwezige moeder, een verbrande kinderhand door een 'uitgeschoten strijkijzer'.

Voor de school wordt er geschuifeld en gemopperd. Er valt een fiets, een auto schampt een peuter, een tweelingbuggy blokkeert de ingang. Eén der ouders, die qua postuur en uitstraling kan wedijveren met Roald Dahl's 'Bulstronk' uit Matilda schreeuwt: 'Kom hier, anders roep ik je vader!'. De vermaning maakt niet de geringste indruk op haar kind. Ik zie haar zelf vaak met tachtig kilometer per uur langsscheuren. Haar hierop aanspreken doet niemand, ik ook niet. Kennelijk moeten ook daar eerst dooien vallen. Met dat aanspreken heeft ze zelf schijnbaar geen enkel probleem. Waar ze onrecht ziet, grijpt ze in: 'Ik heb er laatst nog twee van de fiets afgesleurd toen die een paar kinderen van de sokken reden'. Ik werp voorzichtig tegen: 'Zou het helpen?'. 'Oh, jazeker', buldert ze stellig, 'nu durven ze niet meer!'.

Misschien heeft ze gelijk en is dat hetgeen waar het in de meeste gezinnen om draait: om 'durf'. En om een overdosis lef de kop in te drukken is het aanjagen van angst een probaat middel.

Er zijn natuurlijk ook ouders die elke vorm van angst angstvallig buiten de tere kinderziel willen houden, die elke stemverheffing zien als een eigen tekortkoming. Een ouder van dit soort blijft stoïcijns voorlezen terwijl de juf zwijgend in de deuropening staat. Juf wacht, met een houding die weinig aan de fantasie overlaat, op het vertrek van de laatste ouders. Maar de moeder in kwestie laat het belang van haar kind prevaleren. Althans, dat wat zíj hier onder verstaat. De eerdere moeder had bij 'belang' vast andere zaken dan aandacht, tijd, begrip in gedachten. Na het lezen volgt een uitvoerige afscheidssessie. Ze knuffelt en zoent en dan, nadat de snotneus om haar nek is gaan hangen, blijken ze pas halverwege het ritueel. Na wat sussende woordjes die door zijn traanloze gemekker worden overstemd loopt ze achteruit naar de uitgang, terwijl ze kwistig met kushandjes strooit. Het lijkt alsof ze jaren van elkaar zullen worden gescheiden. Als de moeder de hoek om is, kan de juf beginnen met de dag.

Wat is het een heerlijk wonder dat kinderen, ondanks de grillen van hun ouders, vaak tot zulke fantastische, mooie, boeiende volwassenen uitgroeien. Ik hoop werkelijk dat ook de kinderen uit de Trouw rubriek goed terecht komen, dat ze hun angst voor een afscheid zullen overwinnen en ooit afscheid van angst zullen kunnen nemen.

Sappelen in het Paleolithicum

Bij zowel de kaas- als de groenteboer wordt me gevraagd of ik een tasje wil. Dat heb ik ze beide nooit eerder horen vragen. Wellicht heeft een groeiend milieubewustzijn zich ook met de marktkoopman verkleefd. De aardappelboer is overgestapt op dunnere tasjes en terwijl hij de Andijker muizen afweegt zegt hij er het zijne van: 'Het is de olieprijs die het 'm doet, nu die honderd dollar per vat kost, worden ook de tasjes duurder’.

Met volgeladen tassen glibber ik verder over de keien van de markt. Ik negeer moedig de heerlijke geur van vers gebrande nootjes. Het water loopt me in de mond bij het zien van de broodjes roomkaas met rucola. Het is niet het lijnen wat me deze verlokkingen doet weerstaan, maar mijn lege portemonnee. Wanneer ik thuis ben heeft het nylon het bloed in mijn verkleumde vingers afgeknepen. Ik laadt de tassen uit en bedenk me dat er sinds de steentijd nog weinig is veranderd. Over het algemeen zijn we ook nu nog aardig wat tijd kwijt met het bij elkaar sprokkelen van ons voedsel. Er hoeft fysiek meestal minder inspanning voor te worden geleverd, maar als je tegen zessen naar de peinzende mensen voor de schappen kijkt, zie je dat het ook niet meevalt, zo’n dagelijkse maaltijd bij elkaar ‘denken’.

Waar in de steentijd de bessenstruik plots door kraaien is kaalgevreten, blijkt nu het schap met bananen ineens leeg. De slager die ‘s maandags is gesloten, is vergelijkbaar met het vroegere gevluchte wild. Het kraken van een noot of het villen van een rat? Kijk eens naar het afpellen van al dat plastic!. Maar misschien is dat straks door de nieuwe oliecrisis wel passé.

Niet alleen voor de koopman is het sappelen. Ook ons gaat het, na zeven jaar voorspoed, niet erg voor de wind. De spaarrekening is deze maand al drie maal geplunderd voor het aanvullen van een negatief saldo. Desondanks dreigen we deze maand opnieuw de huur niet te kunnen betalen. De feta maakte plaats voor kilokaas, chocolaatjes werden kaakjes en de bakker verruilde ik voor eurobrood. Bruine bonen eten we inmiddels al twee keer per week. De krant is opgezegd en ook de auto is de deur uit. Maar soms vraag ik me af of dit wel voldoende is, of er geen draconischer maatregelen nodig zijn.

Het wordt hoog tijd dat ik het krantenartikel af ga schrijven, dat levert weliswaar slechts een schamele vijftien euro op, maar de ware broodschrijver kent zijn plek.

dinsdag 23 oktober 2007

Prem en het kruidvat

'Ik ben meester in de rechten', hoor ik een mij bekende stem zeggen. Het gezicht dat er bij hoort kan ik niet zien. Langzaam loop ik de trap af en zie dan de rijzige gestalte van meneer Radhakishun. Nooit geweten dat hij ook jurist was, maar als ik wikipedia mag geloven klopt het. Cameraman, geluidsvrouw en regisseuse staan om hem heen. Het verhaal gaat over crediteuren en debiteuren, schuldeisers en schuldenaren. 'Nee Prem, je moet dat echt korter zeggen, anders is de kijker zo weg'.

Camera aan. Prem gaat wijdbeens staan, ter illustratie van het (de?) spagaat waarin zijn tegenspeler zou zitten. Hij torent boven de geïnterviewde uit. Diens iele stemmetje (is dat misschien de grote baas van de gemeentelijke kredietbank?) beweert er te zijn voor de burger, voor de klant, voor hen die schulden hebben. Maar met schuldeisers moet hij goede maatjes blijven, daar heeft hij steeds opnieuw mee te maken. Na de opname worden er handjes geschud en de tv-ploeg duikt de koude, maar stralende oktoberochtend in.

Ik loop achter ze aan, hijs Keesje op de fiets en mijmer na over wat ik net hoorde... schuldeisers te vriend houden. Tja, er is geen speld tussen te krijgen, en toch....ik vraag me af. Wie zijn die schuldeisers dan eigenlijk?. De woningbouwvereniging?, het postorderbedrijf, de telefoonaanbieder?. De ene schuldeiser is in mijn ogen de andere niet. Ooit procedeerden wij -als schuldeiser- voor zes maanden achterstallig regulier loon. Zonder reserves waren wij aan lagerwal geraakt en schuldenaren geworden. Het gebeurt vaker, niet alleen in Rusland of Irak maar hier, bij ons en de buren, in Nederland. Verbazingwekkend, zeker als je bedenkt hoe weinigen hiermee naar de rechter durven te stappen.

Nu weet ook ik dat schulden meestal niet komen door een gebrek aan inkomsten, maar vaker een oorzaak hebben aan de uitgavenkant, door niet af te lossen leningen voor investeringen die niks opleveren. Ter zelfbevrediging en als wraak scheurde ik eens een leenprospectus in honderd stukjes. Hierna zond ik deze retour met wat jam en crème als toegift.

Thuis struikel ik over de berg reclame op de deurmat. Al gauw valt mijn oog op een stralende blondine in een fonkelende auto. Ze flankeert een tekst over, jawel, de mogelijkheid een lening af te sluiten. Bij het Kruidvat notabane!. Schandalig! Dit is dweilen met de kraan open. Van mij hoeft geen enkele leningaanbieder die zich van dergelijke reclamepraktijken bediend te vriend te worden gehouden. Die moeten gewoon verboden worden. Da’s vast slecht voor de economie maar beter voor de burger!

De uitzending is zaterdag 27 oktober 2007.

vrijdag 19 oktober 2007

Inburgeren in eigen familie

Ons huis wordt door veel kinderen bevolkt en bezocht. Mensen van verschillende en vooral gemengde nationaliteiten lopen hier de deur plat. Ze komen vaak eten, soms logeren. Andere of dubbele nationaliteiten, cultuurverschillen, vooral bij kinderen speelt het geen rol. Dat mij, als enige autochtoon in dit gezin, de Nederlandse gewoontes zo zwaar zouden vallen, had ik niet verwacht.

De treinreis duurde twee uur. Leo leest alle opschriften op treinen en fabrieken. Alleen bij de stations waar de intercity voorbijraast, gaan de plaatsnaambordjes hem te snel. De oom haalt ons op in de stromende regen. Hij is blij ons te zien. Ik was hier niet eerder en dat vervult me met enige schaamte, ze wonen hier al twintig jaar. Onze ontmoetigen hebben zich beperkt tot de steeds frequentere begrafenissen van de laatste jaren.

Eenmaal bij hun thuis maan ik de kleintjes tot het vegen van voeten en het wassen van handen. In het uur dat volgt spelen ze als de meest voorbeeldige kindjes die er bestaan. Het is koud in huis, ze bieden me niets aan. Als na een uur eindelijk de thee uit de muts komt, ligt er welgeteld één koek op mijn schoteltje. Ik denk aan wat Maxima hierover zei: het ene koekje maar ook hartelijkheid zouden deel uitmaken van de Hollandse identiteit. Ze heeft gelijk. Beide zijn hier van toepassing.

Kees wil Limonade, Leo chocomel. Tante is wat slecht ter been dus help ik in de keuken. Dit betekent geenszins dat ik vlees ga marineren of bossen verse kruiden ga hakselen. Nee, 'helpen' is hier het aanlengen van de limonade. 't.h.t juli 2004' prijkt er op de bovenkant van de fles. Ik ben bleu, zeg niks en troost me met de gedachte dat er zo veel suikers in dat spul moet zitten dat Kees vast geen voedselvergiftiging oploopt.

Van familieleden worden de kinderen en hun carrières besproken. Met mijn boerse handen omklem ik het sjieke theekopje, het schoteltje laat ik staan op de salontafel. Met de andere hand breng ik argeloos de pencee naar mijn mond. Een blik opzij leert me dat het kopje bij het oor dient te worden vastgehouden, voor de koek lag er een vorkje klaar.

Oom wil graag dat we blijven eten en fluistert tante iets in het oor over diepriespizza's. 'Nee', zegt ze 'dat is haar te veel werk'. Ik sputter gauw: 'Doe vooral geen moeite' en 'we nemen de eerstvolgende trein'. Oom probeert het nog één keer, door zijn vrouw tegemoet te komen. 'Nee, nee, dat kun jíj niet doen', wijst ze zijn aanbod resoluut af. De jongens worden hangerig, ik wil ze even uitlaten. Tante drukt ons op het hart dat ze niet over het grasveld voor huis mogen rennen. Oom en ik wandelen en kletsen in de Hollandse motgregen. Er is verder niemand op straat.

Kort erna brengt hij ons weer naar het station. 'Jullie zijn altijd welkom' zeg ik hem ten afscheid. Hij antwoordt iets soortelijks. Ik zeg het niet, maar hij weet en voelt dat ik hier niet snel weer kom. Niet dat mijn familie niet hartelijk zou zijn, integendeel. Maar Hollandse hartelijkheid moet je kunnen zien. Inburgeren valt niet mee.

De jongens krijgen patat bij de snackbar. Thuis maak ik een pannetje soep, het is meer dan we opkunnen. Je weet tenslotte nooit wie er onverwacht langs kan komen.

zondag 7 oktober 2007

Zwervend gezin

Hij stempelt de strippen en zegt glimlachend, bij wijze van bijschrift: 'Zo, pak je spullen en ga op reis'. Voor Hollandse begrippen zijn we geen uitzonderlijk gezelschap, maar wel op deze plek en om deze tijd. Kennelijk vervoert hij ons soort reizigers niet dagelijks, eigenlijk vervoert hij helemaal niks, we hebben de bus voor ons alleen.

Een half uurtje later slentert het gezinnetje al zingend tussen de verlaten kantoren van Amsterdam Zuid. Ik was hier al eens. Eén keer in de zinderende hitte, die tussen de glazen gevels nog heter leek. Een tweede maal vielen er met een rotklap ijspegels van tientallen meters hoge dakranden op deze wandelpromenade van het WTC. 'Eetwinkel' en 'sushibar' prijkt er op gevels van holle lege glaspaleizen. We zijn beiden berugzakt en hebben een kind aan de hand. Verder slepen we een vijfliterblik olie en een rol slaapmatten mee. Overdag, tussen de zakenlui, zouden we zo voor uitgezette asielzoekers kunnen doorgaan.

Het station steekt af tegen het verlaten zakencentrum; een bouwput, een Burgerking, haastige voetstappen. De roltrap lijkt een cakewalk en de kaartjesautomaat een gokkast. Een station is voor kleuters net een kermis, hier kan geen snelweg tegenop. We bezetten een glazen wachthok op een verlaten perron. Kinderogen bewonderen het spel van de weerkaatsende autolampen van de nabijgelegen snelweg. In de stad is altijd beweging, altijd iets te zien.

De trein is dun bevolkt met studenten, die oefenen in luidkeels debatteren. De conductrice kan het niet laten om Leo's starende blik te beantwoorden; 'Zo, ben jij zo laat nog op?'. Het vervult hem met trots en verbazing. Hoe weet de hele wereld dat hij in bed had moeten liggen?! Bij het monotone geluid van de voortzoevende trein houdt geen van mijn mannen de ogen open. Ik dompel me onder in een boek dat zich afspeelt op een plek waar ik ooit woonde.

Met één zwaar hoofd op mijn schoot en één op mijn schouder waan ik me in het theater van Pompeius, ònder de campo dei Fiori te Rome. Hoe heerlijk is het te lezen wat ik niet wist en toch ken. Kort geleden begon de grijzende Giacomo me te vertellen over een ondergronds Romeins theater. Ook toen werd ik enthousiast en nu, in 'thuis in Rome' doet Rosita Steenbeek het nog eens uitgebreid. Boven de buhne van het antieke theater kwam ik twintig jaar geleden aan de kost door het schuren van kozijnen en het stucen van muren. Op het plaveisel boven de tribunes kocht ik 'agretti' op de markt. Bruno keek toe vanaf zijn sokkel.

De volgende keer dat ik in Rome ben ga ik met de trein,....en de metro, die er nu dan toch eindelijk is. Uitstappen bij het Colloseum en de Domus Aurea gaan zien. Om te gaan kijken met nieuwe ogen.

Om half twaalf dirigeer ik mijn slaapwandelende gladiatoren naar hun bed.

woensdag 3 oktober 2007

Plasterk en de prinses

De prinses en Plasterk beheersen de krant. Híj heeft het over vrouwen en werk en Maxima over de Nederlandse identiteit. Eigenlijk had een raad hier over gerept maar háár reactie maakt nog meer tongen en pennen los. Het nieuws liet gister een in mijn ogen oer-Hollandse oplossing zien voor Plasterks punt. Het betrof een initiatief in Utrecht om tegenstrijdige belangen met elkaar te verzoenen. In een operatiekamer kunnen vrouwen werken (mannen ook, ja) van kwart over negen tot half drie. Dan zijn ze op tijd thuis om thee te drinken met de kinderen. Compromissen en Calvinisme, dat is misschien waar alles om draait hier. En, niet te vergeten, er moet veel kunnen.

In Frankrijk en Italië schijnt er een laag geboortecijfer te zijn. Vrouwen werken er vaak vijf dagen per week en kiezen er voor om wel of geen kinderen te nemen. Zoja, dan gaan ze heus hun baan niet opzeggen. In Nederland hoeft er vaak niet gewerkt te worden. Je moet 'vooral doen waar je je lekker bij voelt'. De keuze om na de geboorte van kinderen thuis te blijven, past bij dit idee. En, niet te vergeten, Nederlanders zijn er nog altijd van overtuigd dat er, objectief bezien, niemand beter kan zorgen voor hun eigen kroost dan mama (desnoods papa) zelf. Wie dat heeft bedacht mag Joost weten.

Bij de speelzaal zie ik Pakistaanse en Antilliaanse vrouwen in hun werkkloffie (mantelpak) hun kroost ophalen. Soms is het een papa, zus of oppas. Kinderen zijn voor deze vrouwen kennelijk geen excuus om thuis te zitten. Er moet brood op de plank en, indien er een dure studie aan vooraf is gegaan, daar hóór je toch zeker iets mee te doen.

Pauline Meurs legt in de pers nog maar eens uit wat er werkelijk stond en werd bedoeld in het gewraakte rapport van haar Wetenschappelijke Raad voor het regeringsbeleid. 'Het heeft geen zin nieuwkomers te vragen zich aan te passen aan een nationale identiteit'. Het lijkt me inderdaad rampzalig als nieuwkomers hun eigen arbeidsethos inruilen voor de Nederlandse. Dan zitten straks ook alle Chinese, Turkse, Iraanse en Marokkaanse dames 's middags aan de -munt- thee met één koekje. In plaats van, zoals Plasterk dat wil 'op de zaak'.

Het loopt tegen drie uur. Tijd om thee te zetten voor de jongens. Met een pot zelfgebakken koekjes. Die zijn op voordat het vriendje wordt opgehaald. Ik identificeer me graag met nieuwkomers, weet u. Nu nog een baan vinden.

woensdag 26 september 2007

Het Romeins huwelijk

Vakkundig vormt ze met de krultang een feestkapsel op mijn hoofd. Zelf had ik dit nooit gekund. Heb trouwens ook geen föhn. De schoonheidsspecialiste nam me al eerder onder handen. Beide bezoekjes zijn niet voor herhaling vatbaar. Ik hou hier niet van. Nieuwe bh, dito panty, rok en blouse. Tot slot prop ik mijn worstenvoetjes in te krappe pumps en neem plaats achter het stuur. Ik scheur naar het opgegeven adres en even later zwaaien de tuinhekken van het majestueuze landhuis open. De Oosterse zakenman neemt achterin plaats op de leren bekleding. Als een volleerd chauffeuse bedien ik met één hand airco en cd-speler terwijl ik door de andere losjes het stuur laat glijden. Laverend door pittoreske dorpen en langs pijnbomen vol krekels wissel ik een paar obligate woorden met mijn passagier en zijn ega. Mijn lief zei me dat dit waarschijnlijk de rijkste gast van de bruiloft zou zijn. De tafelschikking werd er voor omgegooid. Hij die geld heeft zich kan zich een last-minute komst kennelijk veroorloven.

Met hen stromen ook vele opgedofte Britten, Grieken, Romeinen en een paar Olandesi de kerk in. Ze dragen afwisselend chique en sexy jurken. Ik haal nog een nicht op, er rest nog een half uur tot de ceremonie. Ze moet zich nog omkleden. Een rustige Bachsonate moet haar stress wat temperen. "Mijn haar zit vréselijk!", klaagt de nicht. haar gezicht staat op onweer. Waarom ze dan niet zei hoe ze het wilde hebben, vraag ik. "Met drie Griekse tantes om je heen en een föhn in je oor lukt dat niet!"

Terwijl het in Holland herfst is, brandt de zon hier genadeloos. Ik bereid de bruidsjonkertjes voor op hun ingehouden tred op de loper: "Niet rennen jongens, niet rennen." Tevergeefs tracht ik hun dwarse onderbroek weg te moffelen onder het handgemaakte taften pakje. De hagelwitte sokjes detoneren bij de buikjes die boven de zijden ceintuurs uitkijken. "Ja, jongens, daar komt de bruid...lopen...NÚ." De broertjes schrijden hand in hand op Händels klanken vóór de bruid uit. Eenmaal voor het altaar weten ze niet meer welke kant ze op moeten. De bruidegom dirigeert ze naar de grote broer. Lakschoentjes trippelen richting kerkbanken.

Er is geen ceremoniemeester, een tante valt en het boekje voor de bruid is verkeerd om gedrukt. De Grieks gasten verstaan geen woord van de dienst maar pinken een traan weg bij het 'Ave Maria'. Ik ook, als ik wordt gevraagd te spreken: "Gezegend is hij die god vreest."

Bij het diner ter kastele wordt onder de damasten tafellakens, die tot de vloer reiken, menig knellende hakschoen uitgeschopt. Ook een peuter trekt demonstratief haar schoen uit, er blijkt nog een papierprop in de neus te zitten. Mannen zweten mediterrane tranen van onder te dure colberts. Na vele gangen en een rondgang van het paar langs alle tafels, is het tijd om naar de tuin te verkassen, waar het dessert wordt gebruikt. Het hele gezelschap schuifelt behoedzaam over de versleten kasteeltrap weer naar beneden. Er weerklinken damesgilletjes. Twee vrouwen weten zich nog net vast grijpen aan de trapleuning.

De koffiemachine -die slechts twee espresso's per keer uitspuwt- weigert dienst. De meer dan honderd eters vormen een lange rij en onderhandelen wie voorrang heeft "Ik neem ook een bakkie mee voor de vader van de bruid", "Maar ìk voor de moeder van hèm!"

De bruidstaart vindt gretig aftrek. Obers mopperen glimlachend -die Grieken verstaan ons toch niet-. Een peuter wordt weggetrokken van een schorpioen die de aanval inzet. Een ijdele Romein bewondert zijn spiegelbeeld in een zilveren bord. De moeder van de bruid klaagt over bijtende koters. Leo likt gretig van de bruidssuikers: "Mag ik nog meer steentjes eten?" Bij een betoverende zonsondergang verlaat een ieder, behalve het paar, het kasteel.

Rond middernacht SMSt de bruidegom mij of iedereen weer veilig is gearriveerd. Ik antwoord: "Doe je mobiel uit en geniet van je huwelijksnacht!". Hij bedankt voor het 'advies'.

De volgende avond scheur ik met 180 km per uur over de Deutsche Autobahn. Na vierduizend kilometer in vier dagen kost het me moeite wakker te blijven bij het college.....over Grieken en Romeinen.

donderdag 6 september 2007

Puberperikelen

Frans heeft de eerste drie uur vrij. Morgen ook. Ik verbaas me nergens meer over. Toch vraag ik het even na. Niet vergeten ook die verloren sleutels na te trekken. En het bijzonder verlof aanvragen voor de op handen zijnde bruiloft. En die absentie bij gym. Enige telefoontjes later ben ik eindelijk toe aan het doorwerken van mijn studiestof op mijn enige echte vrije ochtend. Ik kan natuurlijk ook verder met de keukenverbouwing. Die is na een jaar nu ook ècht bijna klaar. Beetje kitten, beetje voegen. Kastjes afhangen.........

Soms is het handig als anderen voor je kiezen. N, die schoonheidsspecialiste is, belt op. Even later zit ik bij haar aan de thee. Of ik wil helpen bij het schrijven van een brief? Hoe ik tegen de stage perikelen van haar puberdochter aankijk? Ook K. komt langs voor koffie. Ze heeft weer werk. Ook háár puberkinderen worstelen met de verlokkingen van het beeldscherm, de verwachtingen van de maatschappij en die van hun moeder. Die hier vaak haaks op staan. En dan is er de eeuwige strijd om geld.

Pas tegen twaalven ga ik weg. Tegels niet gevoegd en geen studieboek gezien. Thuis is Frans met een slaperig hoofd aan de brunch en vertrekt daarna schoolwaarts. Maar, wat schetst mijn verbazing, als ik even later boodschappen ga doen, fiets ik Frans bijna tegen het lijf. Hij hoopt dat ik hem niet zie en scheurt een zijstraat in. Tevergeefs. Maar hij was zijn fietssleutel toch kwijt? Was hij niet met de bus? En hoe zit het met school? Ook na een paar telefoontjes blijft meneer ontkennen. Hoe kan dit? Waar ging het mis? Waarom mocht ik niet weten dat hij daar was?

Ooit was ik zelf ook één van hen, een puber. Ervoer mijn moeder mij als even ongrijpbaar? Morgen maar met de mentor praten. Vandaag eerst de hulpverleenster. Zij, de vader en ik praten urenlang. Leo en Kees spelen met de trein. Ze komt voor Frans. Maar hij wil er niet bij zijn. We moeten met elkaar praten, op één lijn gaan zitten en het óók gezellig houden.

Om tien uur 's avonds zit ik eindelijk aan de studie. Met mijn hoofd ben ik elders. Frans komt met rode oogjes binnen. 'Ja hoor, je mag de quiche opwarmen'. Ik vraag hem of hij vindt dat ik een bord voor m'n kop heb.
'Zei die vrouw dat vanmiddag?'
'Nee, dat zeg ik'.
Veel wijzer worden we niet. Er gaat ook nog een bak cruesli achteraan. Vreetkick.
Over die middag wordt niet meer gesproken.

"Women could be powerful figures in the family and played a crucial role in the economy". Ik geloof het graag maar sla toch mijn studieboek maar dicht. Morgen is er weer een dag.

woensdag 5 september 2007

SOA bij de gemeente, dichter bij de kaasboer.

Dinsdag 3 september

Het verlengen van het paspoort vergt tijd en geduld. Ik stel me er op in. Naast de vele papieren moet ook het bij te schrijven kind in levende lijve mee. Ook leesvoer ontbreekt niet. 'Nooit meer uitslapen' van Ewoud Sanders past precies in mijn binnenzak. Het staat vol geestige en herkenbare gezinsperikelen.

In het gemeentehuis prijkt op een witte muur onder het trappenhuis met mooie letters 'Kinderspeelhoek'. Hoopvol kijk ik met Kees om het hoekje. We zien een ingebouwd flatscreen waarop tekenfilms worden gedraaid. Keesje heeft er geen moeite mee dat men dit hier onder 'spelen' verstaat. Hij neemt plaats op een groene poef. Het geluid staat bijna uit. Een meisje legt haar oor tegen de speaker.

Dertig bladzijden verder en mag ik me met nummer A 76 bij balie 18 vervoegen. Ze maakt serieus werk van de identificatie van Kees. Als hem naar zijn leeftijd wordt gevraagd en hij iets van 'vingers' opvangt, staart hij zwijgzaam naar zijn handjes in zijn schoot. Zijn beentjes bungelen boven de grond. "Wie is mama?" is de volgende vraag. Heel traag keert zijn smoeltje zich naar mij. Nadat alle benodigde papieren zijn goedgekeurd mag ik pinnen. Kees vindt het maar vreemd dat ik geen geld krijg.

Dan gaat de telefoon. Ik luister mee. "Nee, meneer, dan moet u de hulpverleningsdienst hebben, dit is de afdeling burgerzaken". Ongevraagd dienen zich allerlei aannames aan in mijn hoofd: 'Zie je wel, als er iemand op sterven ligt, kan zo'n ambtenaar ook niks beters verzinnen dan lukraak doorverwijzen'. Lachend legt ze me uit dat het een gebrekkig Engels sprekende man was die een SOA-test wilde doen. De hoorn werd later overgenomen door een Nederlands sprekende man die excuses aanbood.

Het wachten is achter de rug, maar de dag is wel half om. De planning voor de rest van de dag loopt in de soep. Brigitte Kaandorp maakte hier rake sketches van. Over naar zure melk stinkende moeders die eeuwig te laat komen. Ik overweeg het geplande marktbezoek over te slaan maar Kees moppert: 'We zouden sinaasappels kopen'. Gelijk heeft ie.

De fietstassen puilen uit van het fruit en de piepers als we bij de kaaskraam in de rij staan. Bedaard keert de bebaarde man vóór ons zich om. Ik herken hem wel, maar pas na een vriendelijke groet van zijn kant en een blik waarin ik meen te lezen 'u hóórt mij ook te kennen', kan ik hem plaatsen. Het is Driek, de dichter des vaderlands. Zijn kaassmaak is niet de mijne.

dinsdag 4 september 2007

De open mond van de Rotterdammer

Maandag 3 september

Mijn eerste colleges. Beide docenten praten langzaam, bedachtzaam. Eigenlijk een beetje arrogant zonder dat dit stoort. Ik besef nu ook waar dat denkbeeldig opgeheven vingertje van mijn ouders vandaan komt. Op een universiteit is het schijnbaar gemeengoed bepaalde kennis als zijnde algemeen bekend te veronderstellen. Ik word er graag dwars van. Maar nu niet. Vol overgave neem ik de uren durende vertellingen tot mij. Het staat haaks op het hedendaagse studiehuis dat het middelbaar onderwijs siert. Of ontsiert, zoals je wilt.

Beide heren publiceren, onderzoeken en zijn vooral bezig. Ja, de toehorende student dient wel te worden verteld dat degene die ze voor zich hebben er op wetenschappelijk gebied toe dóet. Eén van hen licht tevens een tipje van de sluier van zijn privé-leven op. We horen over kinderen, ouders en afkomst. Alsof het openen van zijn mond niet al gelijk verried waar hij vandaan komt. Ook het nèt iets te lang open blijven hangen van de mond wijst in de richting van de Maasstad. Zou dit oorzaak of gevolg zijn van de Rotterdamse tongval?. Anders gezegd, zouden de letters kwijtraken door die opening, of impliceert het eindigen met een klinker dat dit zo hoort ("Dat behore jullie te wete"). De schoonheid van een hoorcollege is het je kunnen overgeven aan dergelijke overdenkingen.

De bassen van het concert voor de eerstejaars zijn verstomd, de regen gestopt. In het donker stap ik op mijn fiets huiswaarts. Zonder licht, zoals het een student betaamt. Ik ga genieten de komende vier jaar.

Opa Jansen uit Marokko

zondag 2 september 2007

'Naar de ronde glijbaan, we willen naar de ronde glijbaan', roepen Kees en Leo in koor. Een kleurboek gaat onder de snelbinders. Evenals een etui met harten. Uiteraard is op dit cruciale moment nergens een passende imbussleutel te vinden om het zadel van Leo's fiets lager te zetten. Dan doen we het maar zo. Wel een beetje lastig met afstappen. Kees neemt een bal aan een touw mee.

Bij de glijbaan komen twee mij bekende meisjes met onuitsprekelijke namen ons gezelschap houden. Ze komen uit Tunesië en Marokko. 'Daar is het heet, héél heet'. Deze lente kwam ik hier picknicken en knutselen met drie jongens. Ik maakte foto's waar ook de meisjes op staan. Aangezien ik hun adres niet heb, heb ik ze nog niet gebracht. Prompt melden ze mij hun huisnummers. In losse cijfers.

Leo moedigt kleine Kees aan toch vooral ook boven te komen: 'Ik zal je wel leren hoe het moet'. Van kleuren komt niets terecht. Het boek regent nat.

De broers van de meisjes komen zeggen dat ze naar huis moeten komen. Ze willen nog niet naar huis. De broers nemen hen met zachte dwang mee aan hun jas. Kort erop verschijnen ze opnieuw, ditmaal met een moeder en twee paraplu's. 'Kijk mama, dit is die mevrouw'. In gebrekkig Nederlands legt de moeder in kwestie me uit dat ze even polshoogte kwam nemen bij 'die mevrouw die wilde weten waar we woonden'. Op de verbolgen reacties van de meisjes -'Mam, we kennen die mevrouw toch?'- leg ik uit dat ik het niet zo vreemd vind, dat ik hetzelfde zou hebben gedaan. Hun blik verraadt ongeloof.

Intussen vind Keesje het niet meer zo leuk in de speeltuin. Hij is niet hoog gekomen. Zijn balletje aan het elastiek steekt tussen de houten spijlen door. Het wordt vastgehouden door de intussen talrijker geworden Noord-afrikaanse jongens. Ik bevrijd de bal met woorden en vraag hun naam. "Opa Jansen" is het verrassende antwoord. De meisjes, nog steeds op teenslippers in het natte gras ('ik hèb geen schoenen') maar wèl met een warme jas aan, zijn bereid de èchte naam van 'opa Jansen' te onthullen. Ze zijn minder loyaal naar hun landgenoot dan naar hun sexegenoot. Maar ik vergeet de èchte naam ter plekke.

Ze blijken een gemeenschappelijk vriendinnetje met Leo te hebben. Als één dan ook nog het hartenetui in het oog krijgt kirt ze: 'verliefd?, verliefd?. De o zo verlegen Leo lacht schaapachtig. Ik neem het woord over. Eens kijken hoe algemeen geaccepteerd homo's zijn. Ik vraag ze: 'En jij dan?'. 'Maar ik ben toch een méisje' is het antwoord. Maar daarmee is de kous voor mij niet af en als ik doorvraag blijkt dat, indien je als meisje op een ander meisje bent, je dan een stok op je neus krijgt.

Leo heeft een nat achterwerk van de glijbaan. Het kan hem niet deren. Maar Kees krijgt trek en begint te jengelen. Ik sluit het ophalen van herinneringen met de meisjes af ('toen had u brood met kaas', 'hoe heette die jongetje die met u was?') . We gaan huiswaarts. Ik ren naast Leo's fiets. Hij kan, zeker met een te hoog zadel, nog niet zelf fietsen. Leo neemt een route waarbij hij de opa Jansens omzeilt. 'Uw baby, uw baby' roepen ze, als Kees beledigd achterblijft.

De meisjes lopen mee. Ze oefenen mijn naam en ik de hunne. Uiteindelijk moet ik 'schaap' leren in het Marokkaans. Ze gieren het uit en zwaaien wild met hun paraplu. Stoer roepen ze bij de laatste oversteek: 'Hier mogen we best komen hoor'. Als ze hun broers in het oog krijgen, blijven ze toch maar staan. Ze staan nog lang te zwaaien op de hoek van de stoep 'dag Lehti, dààg Lehti'.

Ik ben erg benieuwd hoe ik bij hen thuis over de tong ga. 'Die homo mevrouw met die broodje kaas die foto's heb gemaakt'?. Volgende week ga ik ze brengen.