De vrachtwagenchauffeur met wie hij meereisde at, zo hoorde ik Jelle zeggen: panir en sa'absi. Jawel, ik las natuurlijk de ondertitels, maar ik verstónd het dus ook. Niet omdat ik Urdu ken, maar omdat die woorden ook voorkomen in de taal die ik zelf sinds een jaartje of vijf onder de knie probeer te krijgen. Het farsi, beter bekend als Perzisch. Als volkomen zinloos tijdverdrijf. Want ik werk niet als reisverslaggever, tolk of iets wat daar op lijkt.
Hobbelend achterin de Indiase vrachtwagen, zei Jelle dat het fijne aan reizen vooral het onderweg zijn is. Met welk vervoermiddel dan ook. Vaak nog leuker dan de bestemming.
Mee eens.
Intussen is hij al in Kenia onderweg geweest, in Napels en nu zit hij weer in Athene. Van waar vandaan hij twittert of iemand nog een leuk recept met citroenen heeft, waar hij er massa's van heeft (zou hij wellicht aan zus Aaf kunnen vragen, die onlangs een kookblog begon).
Maar Perzisch dus. Aan het schrift ben ik nooit (serieus) begonnen, het spreken en verstaan is al lastig genoeg. Hoewel het farsi, net als het Nederlands, tot de indo europese taalfamilie schijnt te behoren. Maar van taal en hun oorsprong, logica en grammatica heb ik geen kaas gegeten. Zelfs geen panir. Da's meer Selma's cup of tea. Die op haar blog onlangs de beginselen van het Fins uiteenzette. Met een Somalische en soep. Van sa'absi. Wat groen betekent. Of groente.
Waar ik net weer veel van insloeg en probeerde in mijn minikoelkast in mijn minikeuken te persen. Het fruit drapeerde ik sierlijk op een schaal. Terwijl ik het fruitnetje openscheurde (au), zei ik hardop denkend: 'Heb ik nu hand- of perssinaasappels gekocht?' Kees (8) zei toen wijs, 'Dan komen ze vast uit Perzië'. Van dit niet eerder door mij opgemerkte verband, glom mijn trotse moederhart. En na de bewondering volgde de les (want ik blijf tenslotte een politiek geëngageerde moeder). Over dat we hier geen Perzische sinaasappels kúnnen kopen vanwege een boycot en een gevreesde bom. Kees vond het maar dom, zo konden we zelf ook geen lekkere spullen kopen uit Iran. Zoals sinaasappels. Of sa'absi. Of sib.
Of die lekker was, mijn sib, vroeg mijn Afghaanse vriendin me vanavond, toen ik, op een klokhuis kluivend de tribune opliep bij de sporttraining van de jongens. Ze moest lachen om mijn uitspraak, die ze 'schattig' vond. Schattig.
Hm, ik werd geloof ik vooral uitgelachen. Toen ik haar vertelde over de saa'bsi en panir zei ze dat als ik eenmaal Farsi kon, ik ook makkelijk het Urdu kon leren, want die zijn verwant. Zij kent beide talen.
Ze zag ook mijn vuile handen, en prees me dat ik weer werk had. Maar, voegde ze er goedbedoeld aan toe, ik kon nu maar beter niet meer zo veel op reis gaan. Eén keer per jaar leek haar meer dan genoeg.
Misschien moest ik maar eens aan mijn Iraanse reisverhaal gaan schaven. Dat vooral gaat over onderweg zijn. En het dan dit keer niet opsturen naar Prometheus of Athene, maar de gereviseerde versie aan Jelle laten lezen. Wie weet.
Of misschien kan ik hem beter een liefdesbrief schrijven, in het Urdu wellicht. Ze vonden hem in India maar zielig, zo alleen. (hij bladerde er de contactadvertenties door)
Mij lijkt het wel wat, zo'n reizende vent. Die je niet dagelijks voor de voeten loopt, maar wel af en toe een tijdje thuiskomt om te proeven van mijn overheerlijke ghormeh sa'abzi. Waar zowaar ook veel (gedroogde) citroen in moet. Is ie daar ook meteen van af. Maar een Hollands broodje panir kan natuurlijk ook.
Nemidunè chekadr gosh mazasht (hij weet niet hoe lekker dat is)
(Moet ik het alleen nog wel even leren koken).